Zuid-oostereilanden is de naam van eene groep van onderscheidene eilanden in den Molukschen Archipel. Zij vormen nagenoeg een halven cirkel, die ten oosten van Ceram een aanvang neemt en, van het noorden door het oosten zuid- en eindelijk westwaarts loopend, met het eiland Nila eindigt. zij hebben volgens Melvill van Carnbee eene gezamenlijke oppervlakte van 14 □ geogr. mijl. De meeste van deze eilanden zijn heuvelachtig en met bosschen bedekt. Wegens de koraalriffen, waarop zij zich verheffen, zijn zij moeijelijk te genaken.
Men vindt er een overvloed van visch, schildpadden en tripang en in de bosschen veel wild, gevogelte, geiten en wilde varkens. Het plantenrijk levert er kokos- en sagoboomen, maïs, eenige soorten van boonen, alsmede tropische vruchten. De bevolking woont er aan het strand in de nabijheid der ankerplaatsen. De inwoners zijn rijzig van gestalte, welgemaakt en iets blanker dan de meeste volkeren van den Archipel. De opperhoofden en aanzienlijken zijn er op Europésche wijze gekleed, doch de overigen maken van kleeding nagenoeg geen gebruik.
De woningen rusten er op stijlen en hebben een langwerpig vierkanten vorm. Gewoonlijk komt men van onderen met een ladder door een luik in het woonvertrek. Ieder dorp staat er op zich zelf en wordt door een orang kaja bestuurd. Daar de eilanders gedurig bloot staan aan de aanvallen van zeeroovers van Ceram en Ceram Laut, zijn zij doorgaans goed gewapend met slagzwaarden, spiesen en bogen met vergiftige pijlen.
