Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Woning

betekenis & definitie

Woning (De) der menschen, aanvankelijk voorzeker slechts een hol of grot, heeft zich naar gelang van het klimaat, het gewest en het volk, met betrekking tot hare grootte, haren bouw, hare verdeeling en versiering op zeer verschillende wijzen ontwikkeld. Onder de meer beschaafde volkeren der Oudheid, welke woningen deden verrijzen, bekleeden de Indiërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen de eerste plaats. Bij de Indische woningen werd de vloer van het huis hooger gelegd dan de straat, waarop bogengangen met daarachter gelegene winkels uitkwamen, terwijl zich daarboven rijk beschilderde veranda’s, balcons en gaanderijen verhieven en de daklijsten door karyatiden werden gedragen. Digt bij elkaar gebouwd en zich tot eene hoogte van zelfs negen verdiepingen verheffend, zag men er de deuren en vensters als op rijen geplaatst, terwijl de huisdeur, in het midden aangebragt, meestal van twee zitbanken was voorzien.

De woningen der Egyptenaren waren van hout en gebakken steenen opgetrokken, stonden digt bij elkaâr en bezaten alleen in de groote steden, zooals Theben en Memphis, eene verdieping. In het onderste gedeelte bevonden zich de magazijnen en de vertrekken der bedienden en op de verdieping de kamers van den huisheer en van zijn gezin. Vóór het eerste had men zuilengangen, welke de gaanderijen der verdieping droegen. De kleinere huizen hadden alleen gelijkvloers eene rij van kamers, en daarboven eene groote zaal, die men langs een trap bereikte. Vóór zulk eene woning bevond zich een voorhof met een voor vreemdelingen bestemd paviljoen. Vóór de buitendeur, waarbij behalve de naam van den bezitter eene vriendelijke spreuk gelezen werd, bevond zich een voorportaal met een uitspringend dak, steunend op twee zuilen, waarop zich windwijzers bewogen, en met eene rij door hekwerk omgeven boomer. Boven vele huizen had men een beplant terras met een ligt dak, op zuilen rustende. Hier en daar was een gedeelte van het huis in den vorm van een toren opgetrokken, terwijl de gaanderijen en zuilen met fantastisch schilderwerk prijkten.

Uit Assyrië en Perzië heeft men vorstelijke paleizen leeren kennen van aanzienlijke grootte, doelmatigen bouw en smaakvol versierd. Veel meer echter is uit de berigten der schrijvers en de verslagen der onderzoekers van den nieuweren tijd tot onze kennis gekomen omtrent de Grieksche woningen. De hoofdingang leidde naar een smal woonvertrek, aan welks beide zijden zich de stallen, de kamer van den deurwachter enz. bevonden. Door eene tweede deur kwam men in een veelal door een zuilengang omgeven hof, waarin zich de woonplaats der mannen bevond, en eene derde deur op den achtergrond leidde naar het vrouwenverblijf, voorzien van slaapkamers enz. De Etruscische woning had veel overeenkomst met de Grieksche; zij was oorspronkelijk zeer smal en van een ver vooruitspringend stroodak voorzien. Toen men later ruimere woningen verlangde, kwam men tot het optrekken van gebouwen rondom een binnenhof (atrium), waar het regenwater van het dak zich verzamelde in eene kom. Dit atrium vormde vervolgens ook het middelpunt van het Romeinsche huis, hetwelk wij uit de beschrijving van Vitruvius en uit het opgedolven Pompeji op een voldoende wijze kennen. In de steden was het naar de zijde van de straat met een aantal winkels en werkplaatsen voorzien.

De voordeur, gewoonlijk in het midden geplaatst, leidde over een voorplein door eene volgende deur over een tweede voorplein naar den eigenlijken hof, welke van drie zijden door gebouwen was omringd. Tegenover den hoofdingang opende zich de ontvangst- en werkkamer van den heer des huizes, waarnaast zich de woon- en ontvangstkamer van zijne echtgenoote bevond, doch de ingang tot deze was doorgaans in den tweeden, door een zuilengang omgeven hof. Deze was met het atrium verbonden door een naauwen, langs het vertrek van den heer des huizes loopenden gang, voorts omgeven door de provisie-, gezelschaps- en slaapkamers, alsmede voorzien van eene keuken en had meestal een afzonderlijken uitgang in eene zijstraat. In de kleinere steden hadden de woningen meestal geene verdiepingen, maar toch eene uit het atrium verlichte bovengaanderij, voor de bedienden bestemd. In groote steden daarentegen, waar men veel geld voor den grond moest betalen, bouwde men huizen met onderscheidene verdiepingen, en deze hadden in den regel afzonderlijke trappen voor elk der huurders. De Chinésche woningen hebben veel overeenkomst met de Romeinsche, maar gewoonlijk geene verdieping, en waar men er eene heeft, wijkt zij achterwaarts. Het dak is meestal van bamboes vervaardigd en met verglaasde pannen gedekt, terwijl het onderste gedeelte der afhangende daken met fantastisch snijwerk, met bloemen, draken, klokjes enz. is versierd. De binnenpleinen zijn met gebakken steen of met marmer geplaveid en de muren glad gewreven, beschilderd of met porseleinen platen bekleed. Terwijl men bij den voorgevel rijk versierde winkels ontwaart, heeft men bij den achtergevel veranda’s en priëelen, alsmede tuinen met vijvers en kunstig besnoeide boomen en rotspartijen.

Na den val van het Romeinsche Keizerrijk kwam er aanvankelijk nog weinig verandering in den bouwtrant der woningen. De oud Romaansche huizen zijn op dergelijke wijze ingerigt als de Romeinsche. Slechts ziet men, dat de vertrekken der vrouwen meer tot het atrium naderen, terwijl de zuilengang omgeven is door pronkvertrekken. Hierin openbaart zich meer en meer het huiselijk leven, zooals het bevorderd werd door het Christendom, en het geheele huisgezin nam langzamerhand meer deel aan de openbare aangelegenheden, zoodat de vensters breeder werden gemaakt, het voorplein meer ruimte erlangde en men zelfs de woonvertrekken gelijkvloers aan de straat bouwde. Hiertoe droeg ook de inrigting der Byzantijnsche woning niet weinig bij. In den aanvang der middeneeuwen kwam men door de voordeur in eene ruime zaal, waar de cliënten zich vereenigden, en daarnaast bevonden zich de huishoudkamers, de werkplaatsen en de winkels. In het midden der verdieping had men desgelijks eene zaal, waar het huisgezin zich vereenigde, terwijl zij door slaapkamers enz. was omgeven. Eerst bij de ontwikkeling der steden ontstond in ons Vaderland en in Duitschland de middeneeuwsche woning.

Eene deur, aan weerszijden van banken voorzien, kwam uit in eene vertibule, waarin veelal koopwaren uitgestald waren. Vanhier leidde eene deur naar den binnenhof, waar zich de werkplaatsen, waschhokken, stallen, schuren enz. bevonden, en langs een trap naar de verdieping, met eene lange, smalle pronkzaal en eenige zijkamers. In Italië behield men in den aanvang der middeneeuwen de inrigting van bet Byzantijnsche of van het Romeinsche huis, totdat men in den loop der 15de eeuw vooral in Opper-Italië eenigzins den Duitschen bouwtrant begon in te voeren, zooals blijkt uit vele gebouwen in Bologna, Genua, Verona enz., terwijl men in Beneden-Italië nog altijd de door zuilengangen omgeven binnenpleinen behield, als vergaderplaats van het gezin. Tusschen de woningen der burgers en de burgten der magtigen bevonden zich de paleizen der aanzienlijken. Terwijl ook de woningen in Spanje eenigermate werden gewijzigd, bewoog zich de architectuur in Engeland in eene bepaalde rigting. Tot aan de 12de eeuw hadden er de woningen op het land een vierkanten vorm en eene verdieping. Het benedengedeelte was verwelfd en men bereikte de bovenkamers langs een buitentrap.

In de stedelijke woningen had men in het midden eene meestal gewelfde, maar ook wel met eene houten zoldering gedekte zaal en vierkante vensters met zitplaatsen in de vensternissen. In den aanvang der 13de eeuw werden de woningen dikwijls zeer onregelmatig gebouwd en wel eens met ommuurde tuinen voorzien en door wallen en grachten omgeven. Zij begonnen daardoor op vestingen te gelijken, vooral in de 14de eeuw, toen men ze met torens versierde. In de 15de eeuw echter liet men dien vestingstijl meer en meer varen; ook maakte men toen de zolderingen van hout, terwijl de wanden met planken werden bekleed of beschilderd. In de 16de eeuw legde men zich toe op het aanbrengen van houtsnijwerk en stukadoorwerk, vooral aan trappen en schoorsteenen. In de 14de eeuw bouwde men reeds houten huizen, maar eerst tegen het einde der 16de eeuw werden zij met gaanderijen versierd.

In den nieuweren tijd ondergingen het uitwendig voorkomen en de inwendige inrigting der woningen eene aanmerkelijke verandering, daar zich na den Dertigjarigen Oorlog de invloed der Fransche en Italiaansche bouwkunst ook in ons Vaderland deed gelden. De bogengangen verdwenen en werden vervangen door winkels, terwijl de nijverheid zich met de meer afgelegene vertrekken vergenoegde. Voorts heeft men zich beijverd, aan de leden van het huisgezin het grootste gemak en de meest mogelijke vrijheid te bezorgen en doelmatigheid met sierlijkheid te verbinden. De ramen zijn aanmerkelijk verlaagd, ja, dikwijls in deuren veranderd, de ruime en tevens gezellige woon- en ontvangstkamers van stookplaatsen veorzien en de frissche slaapvertrekken aan het behoud der gezondheid dienstbaar gemaakt. Nog altijd merkt men een groot verschil op in de woningen. Niet alleen bestaat dit verschil tusschen de armoedige stulp en het vorstelijk paleis, maar ook tusschen de woning van een rijken boer uit een der achterhoeken van ons Vaderland, waar de stookplaats zich in het midden bevindt van de éénige ruimte, welke aan den voorgevel voorzien is van de deur en eenige ramen, aan weerszijden van de slaapplaatsen der huisgenooten en verder naar achteren bestaat uit de stallen van het vee, en de sierlijke villa, waarin men door de veranda de vestibule bereikt, omgeven door smaakvol gemeubileerde salons en woonvertrekken. Het is eindelijk een zegenrijk verschijnsel van onzen tijd, dat men zich meer en meer beijvert, aan de geringere volksklasse gezonde, doelmatig ingerigte woningen te verschaffen, terwijl men zich nog steeds bezig houdt met het gewigtig vraagstuk van eene goede verwarming en luchtverversching op te lossen.