Grot, hol of spelonk noemt men eene door de natuur gevormde ruimte, die zich in de aardkorst en onder hare oppervlakte uitstrekt. Doorgaans vindt men in kalksteenvormingen reeksen van grotten, die met elkander verbonden en met de zonderlingste druipsteenvormingen versierd zijn. Men heeft er op vele plaatsen in bergachtige streken, — vooral in de Belgische provincie Luik, voorts in den Harz, in Thüringen, Beijeren, Frankrijk, Italië, Engeland enz. Gedurig worden er toevallig ontdekt, maar ongetwijfeld bevinden zich de meeste nog onbekend in den schoot der gebergten.
Somtijds zijn zulke holen zeer toegankelijk, — somtijds ook leiden slechts naauwe openingen derwaarts. In zulke grotten vindt men vaak de beenderen van voorwereldlijke dieren, inzonderheid van den holenbeer (Ursus spelaeus) en den holenhyéna (Hyaena spelaea). In de gletschers (zie aldaar) heeft men vaak ijsgrotten. Uit sommige grotten rijzen schadelijke gassen omhoog, zooals uit de Hondsgrot bij Napels. In onderscheidene streken van Java strekken zij tot verblijfplaats van vleermuizen, die er in zoo grooten getale in huisvesten, dat er de uitwerpselen tot vervaardiging van salpeter verzameld worden.
Aan de zuidkust worden er zulke grotten bewoond door de zwaluwen (Hirundo esculenta Z.), die de kostbare vogelnestjes bouwen. Opmerkelijk is voorts de Blaauwe Grot in een steilen rotswand in de Golf van Napels; zij is bij stil water voor kleine booten toegankelijk en heeft van binnen het voorkomen als ware zij met een azuren gewelf gedekt. Grootsch is inzonderheid de Fingalsgrot op het eiland Staffa, door basaltzuilen gevormd, alsmede de grot van Hato op het eiland Curaçao. In Savoije en Zwitserland eindelijk vindt men in het graniet onderscheidene kristalholen, die met prachtige bergkristallen zijn bezet.