Wonder (miraculum) noemt men volgens de bepaling der Scholastieke wijsgeeren, ook door de Protestantsche regtzinnigen tot de hunne gemaakt, eene gebeurtenis, welke strijdt tegen den loop der dingen en tegen de werking der natuurlijke oorzaken, zoodat men haar aan een buitengewoon ingrijpen eener boven de natuur verhevene Godheid moet toeschrijven. Van dit wonder, hetwelk alleen in de mythologie en de dogmatiek wordt aangetroffen en den naam draagt van het absolute wonder, onderscheidt zich het relatieve wonder, namelijk elke gebeurtenis, welke wij uit de ons bekende wetten der natuur niet kunnen verklaren. Zoolang men den gewonen loop der dingen toekende aan eene willekeurige beschikking van het Opperwezen, bleef er plaats voor het wonder, en alles wat men aan de onmiddellijke werking der Godheid kon toeschrijven, werd als een wonder beschouwd.
In het oog der oude Grieken was het gansch heelal met goddelijke wonderen gevuld. Voor het Israëlietische volk is zijne eigene geschiedenis en voor de R. Katholieken de ontwikkeling hunner Kerk een wonder. Het regtzinnig Protestantismus eindelijk heeft het gebied van het wonder beperkt tot de Bijbelsche geschiedenis, en door zijne belijders worden de wonderen van Christus beschouwd als het voornaamste bewijs voor den bovennatuurlijken oorsprong van het Christendom.
De theorie der wonderen werd echter bestreden door Spinoza op wijsgeerige en door Hume en de Engelsche Deïsten gedeeltelijk ook op historische gronden. Daarentegen hebben de godgeleerden inzonderheid sedert het midden der voorgaande eeuw hunne krachten ingespannen om het wonder te verdedigen en het geloof aan wonderen te handhaven. Zij zijn echter op historisch gebied verslagen door de moderne critiek en op het gebied der natuurkunde door de algemeen heerschende wereldbeschouwing, die alle gebeurtenissen aanmerkt als het gevolg van natuurlijke oorzaken, zoodat het wonder uit de wetenschap verbannen is. In eene verlichte maatschappij duldt men het wonder alleen in het heldendicht en in het sprookje.
— Men geeft den naam van zeven wonderen der wereld aan evenzoovele monumenten der Oudheid, door Philo van Byzantium beschreven in zijn boek: „De septem mundi miraculis. ” Zij waren: de Egyptische pyramiden, de hangende tuinen van BabyIon, de tempel van Diana te Ephesus, het beeld van Jupiter te Olympia, het Mausoléum van Artemisia, de Colossus van Rhodus en de Vuurtoren (pharus) van Alexandrië.