Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wolff

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Pius Alexander Wolff, een uitstekend tooneelspeler, geboren den 3den Mei 1784 te Augsburg, was bestemd voor den stand der geleerden, bepaalde zich echter weldra bij het tooneel en zag zich in 1804 geplaatst bij den Hofschouwburg te Weimar. Zoowel in heldenrollen als in het blijspel vond hij grooten bijval en verbond zich in 1816 aan den Koninklijken schouwburg te Berlijn, doch overleed den 28sten Augustus 1828 te Weimar op eene terugreis van Ems. Hij schreef onderscheidene tooneelstukken en onder deze het blijspel: „Cäsario”, de drama’s: „Pflicht um Pflicht" en „Treue siegt in Liebesnetzen” en het zangspel „Preciosa”. — Zijne echtgenoote Amalia Malcolmi, eene uitstekende tooneelkunstenares, geboren te Leipzig in 1780, schitterde in de hoofdrollen van treurspelen en overleed te Berlijn den 18den Augustus 1851.

Oscar Ludwig Bernhard Wolff, een verdienstelijk improvisator en schrijver, geboren te Altona den 26sten Julij 1799. Hij studeerde te Berlijn in de geneeskunde, maar hield zich hoofdzakelijk bezig met natuur-, schei- en plantenkunde, alsmede met wijsbegeerte en geschiedenis, waarbij hij zich vervolgens te Kiel uitsluitend bepaalde. Toen hij als leeraar te Hamburg proeven leverde van dichterlijke improvisatie, vond hij zooveel bijval, dat hij kunstreizen volbragt door Duitschland. Göthe betoonde groote belangstelling in den improvisator, en deze verkreeg door diens invloed in 1826 een hoogleeraarsambt in de nieuwe talen aan het gymnasium te Weimar. In 1827 aanvaardde hij een leerstoel in de nieuwe talen te Jena en overleed aldaar den 16den September 1851.

Hij schreef: „Bilder und Lieder (1840)”, — „Träume und Schäume (1844)”, — „Naturgeschichte des deutschen Studenten (1842 ; 2de druk, 1843)”, — en „Die kleinen Leiden des menschlichen Lebens (1846)”. Voorts leverde hij: „Poetische Hausschatz des deutschen Volks (1839; 26ste druk, 1874)”, — „Hausschatz deutscher Prosa (1845; 11de druk, 1875)”, — en „Geschichte des Romans (1841; 2de druk, 1850)”. Eene verzameling van zijne romans en novellen verscheen onder den titel van „Schriften (1841—1843, 14 dln)”.

Emil Wolff, een uitstekend beeldhouwer, geboren te Berlijn den 2den Maart 1802 en een leerling van Schadow. Hij verwierf in 1821 door een reliéf den académischen prijs, die hem in staat stelde, zijne studiën voort te zetten te Rome, waar hij zich vervolgens vestigde.

Van zijne figuren en groepen vermelden wij: „De jager-vogelvanger”, — „De jager met den hond”, — „De krijgsman, de beenplaten vastsnoerend”, — „De zittende visscher”, — „De herderin en de herdersknaap”, — „De spinster”, — „De tamboerijnslager”, — „Midas als regter, (basreliéf, 1825)”, — „Charitas (reliéf in marmer, 1830)”, — „Telephus”, — „Hebe en Ganymedes”, — „Thetis en Achilles”, — „De jagtnymf”, — „Diana op den boog rustend (1838)”, — eene groote „Amazonengroep” in marmer, — „Prometheus met het hemelsche vuur (1844)”, — „Victoria, een jongeling op de daden der helden wijzend (op de Slotbrug te Berlijn, 1846)”, — „Achilles bij het graf van Patroclus (voor keizer Nicolaas)”, — „Eene Romeinsche jonkvrouw, haar oorsieraad voor den Punischen Oorlog ten offer brengend (1857)”, — „Jephtha en zijne dochter (in marmer, 1858)”, — „Psyche na de vlugt van Amor”, — en vooral „Judith (1868)” en het reliéf van het praalgraf van Schadow in de kerk Sant’ Andrea delle fratte te Rome.

Ook leverde hij onderscheidene borstbeelden, is sedert 1848 lid der Koninklijke Académie te Berlijn en zag zich gekozen tot directeur van de académie San Luca te Rome.

Albert Wolff, desgelijks een uitstekend beeldhouwer, geboren te Neustrelitz den I4den November 1814. Hij bezocht in 1831 het atelier van Rauch te Berlijn en werd in 1844 naar Carrara gezonden, om het beeldhouwwerk voor de bovenste terrassen van Sanssouci in marmer te vervaardigen. Na een tweejarig vertoef in Italië keerde hij terug, stond Rauch ter zijde bij het voltooijen van het Friedrichsmonument en beitelde tevens een portret-standbeeld van de gravin Raczynska als Hygiea voor eene fontein in de stad Posen, alsmede een „Gekruisigden Christus met Johannes en Maria” voor de kerk te Kamenz. Van zijne latere kunstgewrochten vermelden wij: de reliéfs van het nationaal gedenkteeken in het park van het gebouw der Invaliden te Berlijn, — eene der groepen op de Slotbrug, — „Een oorlogsheld, door Pallas ten strijde gevoerd”, — eene groep van kandelabers, voorstellende „De wacht, die de sterren ontsteekt”, — en de groote standbeelden der vier Evangelisten in de slotkerk te Neustrelitz. Voorts leverde hij een aantal allegorische figuren en behaalde den prijs met twee ruiterstandbeelden, — het eene van Ernst August, koning van Hannover, in 1861 onthuld, en het andere van Friedrich Wilhelm III in den Luitgarten te Berlijn. Wijders heeft men van hem: de groep van een leeuwentemmer in brons op de trap van het muséum te Berlijn, het standbeeld van den overleden Groothertog van Mecklenburg-Strelitz en dat van groothertog Friedrich Franz I van Mecklenburg Schwerin, alsmede onderscheidene borstbeelden. Hij is sedert 1866 professor aan de académie van schoone kunsten te Berlijn.

Friedrich Wilhelm Wolff, desgelijks een verdienstelijk beeldhouwer, geboren te Fehrbellin den 16den April 1816. Hij werd op 14-jarigen leeftijd geplaatst aan de Koninklijke ijzergieterij te Berlijn, bezocht daarop de Koninklijke nijverheidschool en werd vervolgens naar Parijs gezonden, om zich aan de ijzergieterij van Soyer verder te bekwamen. Hij vertoefde er twee jaar, daarop nog anderhalf jaar bij Stiglmayer te München en stichtte toen zelf te Berlijn eene ijzergieterij, die vooral figuren van dieren leverde, welke door eene losse behandeling de opmerkzaamheid wekten van jonge kunstenaars. Weldra droeg Wolff de zorg voor de ijzergieterij op aan een jongeren broeder en bepaalde zich bij het vervaardigen van modellen, inzonderheid aan het dierenrijk ontleend. Ook slaagde hij uitstekend in het reliéfportret. Wij vermelden van hem een groot bronzen borstbeeld van Herder, een marmeren borstbeeld van Sebiastan Bach, een borstbeeld van Franz Kugler, een bronzen standbeeld van de keurvorstin Luise Henriette (gemalin van den Grooten Keurvorst) en eindelijk het ruiterstandbeeld van Frederik de Groote te Liegnitz.

Emil Wolff, een verdienstelijk beoefenaar der landbouwscheikunde, geboren te Flensburg den 30sten Augustus 1818. Hij studeerde te Kiel, Kopenhagen en Berlijn eerst in de geneeskunde, daarna in de natuurkunde, werd assistent aan het scheikundig laboratorium der universiteit te Halle, in 1847 docent in de natuurkunde aan de landbouwschool te Brösa in Saksen en in 1851 directeur van het proefstation voor landbouw te Mökern bij Leipzig. In 1854 werd hij professor in de scheikunde aan de landbouw-académie te Hohenheim en zag er zich desgelijks belast met het bestuur van het proefstation. Van zijne geschriften vermelden wij: „Die naturgesetzlichen Grundlagen des Ackerbaues (3de druk, 1856)”, — „Praktische Düngerlehre (7de druk, 1877)”, — „Die landwirtschaftliche Fütterungslehre und die Theorie der menschlichen Ernährung (1861)”, — „Die rationelle Fütterung der landwirtschaftlichen Nutzthiere (2de druk, 1877)”, — „Die Ernährung der landwirtschaftlichen Nutzthiere, u. s. w. (1876)”, — „Anleitung zur chemischen Untersuchung landwirtschaftlich wichtiger Stoffe (3de druk, 1875)”, — en „Aschenanalysen von landwirtschaftlichen Produkten (1871)”.

Diederik Engelbert Willem Wolff, een Nederlandsch letterkundige, geboren te Zwolle den 18den Mei 1823. Hij studeerde en promoveerde in de letteren, werd docent in de Latijnsche en Grieksche talen aan het Israëlietisch seminarium te Amsterdam, en schreef: „Geschiedenis van den oorsprong en de lotgevallen der Mormonen, naar de beste bronnen bewerkt (1855)”, — „Het semitische letterschrift (1858)”, — en onderscheidene opstellen in „De Gids”.

Julius Wolff, een verdienstelijk Duitsch dichter, geboren te Quedlinburg den 16den September 1834. Hij studeerde te Berlijn in de wijsbegeerte, legde zich vervolgens toe op de werktuigkunde, belastte zich met het bestuur van eene groote fabriek, maar liet eerlang deze betrekking varen en stichtte in 1869 de „Harzzeitung”. Hij moest echter de redactie daarvan nederleggen, toen hij in 1870 als officier der landweer te velde trok. Na dien tijd vestigde hij zich weder te Berlijn. Hij schreef: „Aus dem Felde, Kriegslieder (1871)”, — „Till Eulenspiegel redivivus (1875; 3de druk, 1875)”, — „Der Rattenfanger von Hameln (1776)”, — en „Drohende Wolken (1878)”.

< >