Pius, een Latijnsch woord, hetwelk vroom beteekent, is de naam van 9 Pausen, te weten:
Pius I de Heilige uit Aquileja, die in 144 den Heiligen stoel beklom en in 157 als martelaar overleed.
— Pius II, eigenlijk Enea Silvio dei Piccolomini, geboren te Piensa in Toscane den 18den October 1405. Hij studeerde te Siéna, was in 1431 als secretaris van cardinaal Capranica aanwezig bij het Concilie te Basel, waar hij als verdediger optrad van de regten der kerkvergaderingen tegenover de alleenheerschappij van den Paus, werd in 1435 secretaris van cardinaal Albergata en in 1442 geheimschrijver van keizer Frederïk III, van wien hij de dichterkroon ontving. Nadat hij door behendigheid den Keizer en de Duitsche Kerk aan den Paus had weten te onderwerpen, benoemde paus Nicolaas V hem in 1447 tot bisschop van Triest. Aeneas Sylvius nam voorts deel aan de onderhandelingen, welke in 1448 uitliepen op het Concordaat van Weenen, waardoor de Duitsche Kerk al de voorregten verloor, welke zij door de besluiten te Basel verkregen had. In 1450 verwierf hij het bisdom Siéna. Nadat hij meermalen als pauselijk nuntius was werkzaam geweest, zag hij zich in 1455 door paus Calixtus III tot cardinaal benoemd en na den dood van dezen (27 Augustus 1458) tot paus gekozen. Hij zocht nu een tweeledig doel te bereiken, namelijk de versterking der Pauselijke opperheerschappij tegenover de Conciliën, zoodat hij in 1463 in eene bul zijne vroeger te Basel geopenbaarde gevoelens plegtig herriep, — en een veldtogt tegen de Turken. Hij overleed te Ancona den 15den Augustus 1464, een groot aantal geschriften, waaronder eene geschiedenis van Frederïk III, eene beschrijving van het Concilie te Basel, eene geschiedenis van Bohemen, eene cosmographie enz., achterlatende, welke onder den naam van „Opera etc. (1571)” zijn uit gegeven.
— Pius III, eigenlijk Francesco Todeschini, een neef van den voorgaande. Hij werd den 22sten September 1503 opvolger van Alexander VI, doch overleed reeds den 18den October van dat jaar, — Pius IV, eigenlijk Giovanni Angelo Medici, geboren in 1499 te Milaan uit een onaanzienlijk geslacht. Hij studeerde in de regten en werd daarna protonotarius van den Heiligen Stoel en in 1549 cardinaal. Na het overlijden van Paulus IV (1559) koos men hem tot paus. Hij verzachtte de Inquisitie, nam vele heilzame maatregelen van bestuur in den Kerkelijken Staat, verfraaide Rome, handhaafde den vrede, zette in 1561 het Concilie van Trente voort, bekrachtigde den 26sten Januarij 1564 de aldaar genomene besluiten, en overleed den 9den December 1565.
— Pius V, eigenlijk San Michele Ghisleri, opvolger van den voorgaande, werd geboren in 1504 te Bosco bg Alessandria. Hij was van geringe afkomst, trad in de Orde der Dominicanen, was in Lombardije met ongemeene hardvochtigheid als inquisiteur werkzaam en werd door Paulus IV tot bisschop van Nepi en in 1567 tot cardinaal en commissaris-generaal der Inquisitie benoemd. Nadat hij den 8sten Januarij 1566 tot paus gekozen was, zorgde hij zooveel mogelijk voor eene gestrenge uitvoering der besluiten van het Concilie te Trente, alsmede voor den zedelijken levenswandel der geestelijken en monniken en bragt in 1566 den „Catechismus Romanus” in gebruik. Hij versterkte Philippus II in zijne bloedige maatregelen tegen de Nederlanders, sprak den ban uit over Elizabeth, koningin van Engeland, en beval in 1568, dat de bul: „In coena Domini” over de geheele Kerk zou worden verspreid. Met de Venetianen en Philippus II van Spanje bragt hij een verbond tegen de Turken tot stand, waarvan de zeetriomf van Lepanto (7 October 1571) het gevolg was. Hij overleed den laten Mei 1572 en werd in 1712 door Clemens XI heilig verklaard. Zijne „Epistolae apostolicae” werden in 1640 door Gobau uitgegeven.
— Pius VI, eigenlijk Giovanno Angelo Braschi, geboren den 27sten December 1717 te Cesena, studeerde in de regten, daarna te Rome in de godgeleerdheid, en werd in 1744 auditor bij de Pauselijke kamer, en in 1763 cardinaal. Den 15den Februarij 1772 werd hij na langen strijd tot paus gekozen en verwierf door zijn vriendelijk voorkomen en zijne zuivere zeden de algemeene gunst. Hij maakte een einde aan het verkwisten der kerkelijke inkomsten, maar bevorderde zoowel den winstgevenden verkoop van ambten als het lottospel. Hij deed eene haven bouwen te Ancona, schafte de belasting op den doorvoer af en besteedde groote sommen aan het droogleggen van de Pontijnsche moerassen, maar wekte tevens door het begunstigen van zijne familieleden zulk eene ontevredenheid, dat in 1777 zelfs zijn leven bedreigd werd. Napels wilde de leenheerlijke oppermagt van den Pauselijken Stoel niet langer erkennen.
Leopold II van Toscane en keizer Jozef II, die in 1782 te Weenen door Pius in persoon werd aangezocht, om de regten der Kerk te ontzien, gingen voort op den weg der hervorming, en alleen de zelfzucht van sommige Duitsche bisschoppen belette de uitvoering der besluiten van het congrès te Ems. In 1794 werd door Pius een merkwaardig geloofs-edict uitgevaardigd in de bul: „Auctorem fidei”, waarin hij verder ging dan het Concilie van Trente in het begunstigen der Pauselijke hiërarchie. Groote ellende bragt hem de Fransche Revolutie, daar hij vruchteloos verzet aanteekende tegen de maatregelen, waarmede zij de R. Katholieke geestelijken zocht te treffen, terwijl hij Avignon en eindelijk ook zijn wereldlijk gezag verloor. Daar Pius, nadat in den Kerkelijken Staat den 18en Februarij 1798 de republiek was uitgeroepen, hardnekkig weigerde, het bewind neder te leggen, deed de Fransche regéring den zieken grijsaard over Parma, Piacenza en Turijn naar Frankrijk brengen, waar hij den 29sten Augustus 1799 te Valence overleed.
— Pius VII, eigenlijk Barnabas Luigi, graaf Chiaramonti, geboren den 14den Augustus 1742 te Cesena. Hij trad in de Orde der Benedictijnen, werd in 1775 tot abt, toen tot bisschop van Tivoli, daarna van Imola en in 1785 tot cardinaal benoemd, en den 14den Maart 1800 tot paus gekozen. Hjj zocht de hiërarchische beginselen met kracht te handhaven. In een herderlijken brief veroordeelde hjj terstond de wijsbegeerte als de bron van alle ellenden van dien tijd, en in onderscheidene bullen brak hij den staf over de vrije beweging van den geest. Nadat hij den 3den Julij 1800 onder de hoede van Oostenrijksche soldaten binnen Rome was getrokken, sloeg hij, geholpen door zijn staatssecretaris Consalvi, de handen aan het werk, om de verwaarloosde zaken van den Staat te regelen. Bij zijne pogingen om het gezag der Kerk te herwinnen, kwamen hem de plannen van Napoleon zeer te stade, die de herstelling van het R. Katholieke geloof en van den invloed der geestelijkheid noodig achtte voor de bevestiging zijner heerschappij. Door den Vrede van Luneville kwam Pius weder in het bezit van het grootste gedeelte van den Kerkelijken Staat, en den 15den Julij 1801 sloot hij een concordaat met Frankrijk, waardoor hij, schoon met beperkingen, het supremaat terugkreeg over de Fransche Kerk. Napoleon noodigde Pius uit om hem te Parijs tot Keizer te kroonen, en de Paus hield aldaar op den 20sten November 1804 een plegtigen intogt.
Napoleon echter zette zelf zich de kroon op het hoofd en wilde evenmin treden in eene opheffing van de vrijheden der Gallicaansche Kerk als in de teruggave van Avignon en van de Legatiën. Den 4den April 1805 keerde Pius mismoedig naar Rome terug, en reeds in het volgende jaar nam de oneenigheid met Napoleon een aanvang. In November 1807 vielen weder troepen in den Kerkelijken Staat, en den 7den Mei 1809 verklaarde Napoleon te Weenen, dat het wereldlijk gezag van den Paus een einde genomen had. De geheele Kerkelijke Staat werd ingelijfd in het Keizerrijk en Rome tot eene vrije stad verheven. De Paus behield alleen de geestelijke magt. Daar Pius tegen deze besluiten protesteerde en den 10den Junij den banvloek uitsprak over allen, die tot de uitvoering daarvan medewerkten, drong in den nacht van den 6den Junij de Fransche generaal Radel met geweld in het Quirinaal, nam den Paus in hechtenis en bragt hem met zijn staatssecretaris, cardinaal Pacca, eerst naar Grenoble, toen naar Savona en in 1812 naar Fontainebleau. Pius onderscheidde zich in dien tijd door waardigheid en standvastigheid; hij wees zoowel den voor hem bestemden hofstoet als de door Napoleon verleende ondersteuningsgelden van de hand en weigerde de door den Keizer benoemde bisschoppen te bevestigen, terwijl hij met kracht zijne stem verhief tegen de scheiding van Napoleon en Josephine. Toen Napoleon uit Rusland terugkeerde, dwong hij den 25sten Januarij 1813 Pius te Fontainebleau tot het sluiten van een concordaat, waarin laatstgenoemde zich verbond tot de bevestiging dier bisschoppen en tegen een jaargeld van 2 millioen francs afstand deed van zijne voormalige bezittingen.
Daar Napoleon deze overeenkomst vroeger openbaar maakte dan afgesproken was, trok Pius, die over zijne toegevendheid een bitter berouw gevoelde, den 24sten Maart op raad zijner cardinalen zijne toestemming terug, en met groote behendigheid maakten hij en Consalvi gebruik van de gunstige omstandigheden tot herstelling der Pauselijke hiërarchie. Het Congrès te Weenen handhaafde hem in het bezit van den Kerkelijken Staat, van Avignon en Venaissin. Met betrekking tot de binnenlandsche staatkunde volgde Pius eene gestreng hiërarchische rigting. Hij herstelde de Orde der Jezuïeten en de Inquisitie, veroordeelde in 1816 de Bijbelgenootschappen, verbood het lezen van niet goedgekeurde vertalingen des Bijbels en vaardigde scherpe wetten uit tegen Vrijmetselaars en Carbonari. Voorts sloot hij concordaten met onderscheidene Mogendheden en bezorgde daardoor belangrijke voorregten aan de Kerk. Door zachtheid en toegevendheid bewaarde hij de rust in zijne Staten, verbeterde het bestuur, bevorderde weldadige instellingen en deed veel voor kunsten en wetenschappen. Hij overleed den 20sten Augustus 1823.
— Pius VIII, eigenlijk Francesco Xaverio, graaf Castiglione, geboren den 20sten November 1761 te Cingoli bij Ancona. Hij omhelsde reeds vroeg den geestelijken stand, werd in 1800 bisschop van Montalto, maar moest zich in 1808 naar het zuiden van Frankrijk in ballingschap begeven, en werd in 1814 door Pius VII tot bisschop van Cesena benoemd, — voorts in 1816 tot cardinaal, daarna tot groot-poenitentiaris en voorzitter der congregatie van den Index, en in 1821 tot bisschop van Frascati. Den 31sten Maart 1829 beklom hij den pauselijken zetel, verligtte de lasten zijner onderdanen en nam de kunst in bescherming. Vrijzinnigheid was hem vreemd, en onder zijn bestuur bloeide de Inquisitie. Hij overleed den 30sten Novem ber 1830. — Pius IX, te voren Giovanni Maria, graaf van Mastai-Feretti, geboren den 13den Mei 1792 te Sinigaglia in den Kerkelijken Staat. Hij was de telg van een grafelijken stam, werd in het collège der Piaristen te Volterra opgevoed en wilde in 1815 te Rome dienst nemen bij de adellijke garde van den Paus. Daar hij echter aan vallende ziekte leed, werd hij niet goedgekeurd, waarna hij aldaar onder de leiding van den geleerden abbate Graziosi zich toelegde op de godgeleerdheid. Naar men meldt, werd hij door de handoplegging van den priester Strambi van de vallende ziekte genezen, ontving daarna de wijding, stelde zijne krachten ter beschikking van armen en zieken en vergezelde in 1823 den apostolischen vicaris Muzi naar Chili.
Nadat hij in Julij 1825 te Rome was teruggekeerd, werd hij directeur van het Michaëlis-hospitaal, in Mei 1827 aartsbisschop van Spoleto, in 1833 bisschop van Imola en in 1840 cardinaal. Toen hij den 16den Junij 1846 den pauselijken zetel innam en, naar men meende, met zeer vrijzinnige denkbeelden bezield, den naam van Pius aanvaardde, koesterden de Liberalen in Italië de schoonste verwachtingen van zijn bestuur, daar hij de reactionaire maatregelen van zijn voorganger niet had goedgekeurd. Pius deed aanstonds eene algemeene amnestie afkondigen en nam doortastende hervormingsmaatregelen ten behoeve van den Kerkelijken Staat. In 1847 verkreeg de stad Rome eene nieuwe stadsgrondwet en de Kerkelijke Staat eene consulta, — voorts laatstgenoemde in 1848 ook eene Kamer van Pairs en eene van Afgevaardigden, benevens een gedeeltelijk wereldlijk ministérie. Intusschen verhieven zich de golven der volksbeweging zoo hoog, dat Pius den 29sten Maart zijne toestemming moest geven tot het verbannen der Jezuïeten uit Rome. Na den moord, op Rossi gepleegd, nam hij, door schrik vermand, de wijk naar Gaëta en keerde eerst den 12den April 1850 naar Rome terug, om alsnu, van zijne vrijzinnige rigting geheel afwijkende, onder bescherming van Fransche en Oostenrijksche bajonnetten eene geweldige reactie door te drijven, die al de misbruiken van het geestelijk gezag herstelde en iedere vrijzinnige hervorming van de hand wees. Met betrekking tot de Kerk heeft Pius intusschen van den beginne af geene veranderingen begeerd, en deze werden ook door de R. Katholieken niet verlangd. Hoe aangenaam en beminnelijk hij in den omgang ook wezen mogt, toch volgde hij aanstonds de voetstappen van zijne hiërarchischgezinde voorgangers.
De onfeilbare R. Katholieke Kerk met haar uitwendig vertoon van vroomheid was in zijn oog het éénige redmiddel bij alle maatschappelijke ellenden, bij alle gebreken der menschen en vooral bij het zijns inziens verschrikkelijk radicalismus, zooals hij reeds verkondigde in zijne Encyclica van 9 November 1846, — en daar hij naar zijne meening onder de bijzonder hoede stond van de maagd Maria, geloofde hij, dat hij geroepen was, om de geheele wereld onder het gezag van den Heiligen Stoel te plaatsen en ze daardoor te redden van een wis verderf. Hij zag zijne pogingen dan ook met goed gevolg bekroond, doordien hij na 1848 op eene behendige wijze gebruik wist te maken van de doctrinaire beginselen der liberalen en van de reactionaire bemoeijingen der Mogendheden. In Engeland en in ons Vaderland werden naar aanleiding eener onvoorwaardelijke vrijheid van godsdienst R. Katholieke bisdommen opgerigt, en met Oostenrijk en andere Duitsche regeringen concordaten gesloten. Het aantal der Kerkelijke orden werd vermeerderd en hare werkzaamheid uitgebreid, en bovenal zocht men het onderwijs in handen te brengen van de Kerk. Uit dankbaarheid voor den zegen, die op zijn arbeid rustte, verkondigde Pius op den 8sten December 1854 in eene vergadering van 167 bisschoppen de Onbevlekte Ontvangenis der maagd Maria en begunstigde nog krachtiger de Jezuïeten, door wier invloed hij zooveel groots had tot stand gebragt. In het besef zijner klimmende magt was hij onvatbaar voor goeden raad; bij de staatkundige omwentelingen in Italië in 1859 en 1860, waarbij Napoleon III, om Sardinië in evenwigt te houden, hem gaarne aan het hoofd had geplaatst van eene Italiaansche Confederatie, betoonde hij zich zoo stijfzinnig, dat eene inlijving van de legatiën en marken in het nieuwe koningrijk Italië niet te verhoeden was. Pius brandmerkte haar wel is waar als een schandelijken kerkroof en deed de „Sub-Alpijnsche regéring” in den ban, daar hijzelf en de Jezuïeten het wereldlijk gezag van den Heiligen Stoel onmisbaar rekenden voor het heil der Kerk, maar zijn hulpgeroep, tot de R. Katholieke Mogendheden gerigt, klonk te vergeefs. Met des te grooter geestdrift keerde hij zijne geestelijke wapenen tegen de naar zijns inziens goddelooze en hoogst verderfelijke rigting des tijds.
Den 1sten December 1864 verzond hij aan al de praelaten der R. Katholieke Kerk eene encyclica, waarin hij in 80 stellingen alle vrijzinnige gevoelens over de godsdienst en de maatschappij, zooals door de moderne beschaving op den voorgrond geplaatst en gedeeltelijk reeds door de wetgevende magt bekrachtigd waren, met zijn vloek belaadde. Bij deze encyclica voegde hij een „Syllabus complectens praecipuos nostrae aetatis errores”, eene lijst van 80 dwaalbegrippen van onzen tijd met betrekking tot de godsdienst, de wetenschap en het maatschappelijk leven; daarin plaatste hij zich geheel en al op een middeneeuwsch standpunt door de wetenschap en den Staat ondergeschikt te maken aan het Pauselijk gezag en door alles, wat zich tegen dit streven verzette, en bepaaldelijk de bewering, dat het Pausdom zich voegen moest naar den vooruitgang der menschheid, met het anathema te bezwaren. De bisschoppen hadden geen moed om openlijk tegen die pauselijke uitspraken in verzet te komen, daar de pausgezinden den hagcheIijken toestand van den van zijn wereldlijk gebied beroofden Paus op behendige wijze als eene reden aanvoerden, om zich met de grootste eenstemmigheid aan de zijde van hun Opperhoofd, den beschermer van de Kerk en alzoo van godsdienst, vrijheid en regt te scharen. De moderne hulpmiddelen niettemin, namelijk de drukpers en de genootschappen, werden met ijver en goed gevolg aangewend, om ieder ander gevoelen te verstikken, om door den Pieterspenning den Kerkvorst schadeloos te stellen voor het verlies zijner inkomsten en om zijne geestelijke heerschappij tot eene allesomvattende magt te verheffen. De beminnelijke eigenschappen van den Paus, zijn rampspoed, zijne hulpeloosheid en, zijne standvastigheid bezorgden hem eene klimmende vereering. Het overschot van zijn wereldlijk gezag werd enkel staande gehouden door de Fransche bajonnetten, daar Pius van geene schikking met het koningrijk Italië wilde weten, en toen de Fransche bezetting volgens de Septemberconventie van 1866 vertrokken was, moest zij in 1867 derwaarts terugkeeren wegens den inval van Garibaldi in den Kerkelijken Staat. De uitslag van den oorlog in Duitschland in 1866 en de daarop volgende liberale grondwetsherziening in Oostenrijk, welke den 22sten Junij 1868 door Pius openlijk met het doemvonnis beladen werd, alsmede de omwenteling in Spanje in 1868 waren evenzoovele misrekeningen voor den Kerkvorst. Intusschen bevestigde hem het schitterend feest van 1867 tot viering van den 1800-jarigen sterfdag der apostelen Petrus en Paulus, waarop hij den Spaanschen inquisiteur Arbues met nog 24 anderen heilig verklaarde, in zijne meening omtrent de almagt van den Paus en het goddelijk regt der Kerk op de wereldheerschappij, alsmede in den wensch om door eene herhaalde leerstellige bekrachtiging van deze op een algemeen Concilie aan de R. Katholieke Kerk de zegepraal te verschaffen op al hare vijanden.
Den 8sten December 1869 opende hij het Vaticaansch Concilie, hetwelk, in weerwil van den tegenstand der geleerdste bisschoppen, onder den persoonlijken invloed van den Paus het leerstuk der panselijke onfeilbaarheid aannam en daardoor het absolutistisch gebouw der R. Katholieke hiërarchie voltooide. Zulk eene onderworpenheid zijner tegenstanders versterkte Pius in het geloof aan zijne goddelijke zending en aan den triomf der Kerk. Zelfs het vertrek der Fransche bezetting en het binnenrukken der Italiaansche troepen binnen Rome op den 20sten September 1870 en ook de stemming van het volk konden hem tot geen ander inzigt brengen. Hij sloot zich op in het Vaticaan, deed zich voor als een gevangene en uitgeplunderde, wees het hem toegekende jaargeld van de hand en overlaadde bij elke gelegenheid de Italiaansche regéring met verguizing en smaad. Ook tegen het nieuwe Duitsche Keizerrijk, dat de plannen der Jezuïeten onverwacht in duigen deed vallen, kwam hij op eene uittartende wijze in verzet, daar hij in zijne onwetendheid van eene gemakkelijke zegepraal droomde. Nadat hij den 24sten Junij 1872 gedreigd had met het steentje, dat den voet van den kolossus verpletteren zou, schreef hij den 3den Augustus 1873 een aanmatigenden brief aan keizer Wilhelm en verklaarde in eene eneyclica van 5 Februarij 1875, dat de Pruissische Mei wetten nietig waren.
Met een ongestoord vertrouwen op de zegepraal streefde hij naar zijn doel en zag zich in zoover door den voorspoed begunstigd, dat hij in weerwil van zijn hoogen ouderdom en van zijne vaak wankelende gezondheid niet alleen zijn 25-jarig, maar in 1876 zelfs zijn 30-jarig jubilé kon vieren. Door den langen duur van zijn bewind, hetwelk door de Jezuïeten met kracht en ijver werd geschraagd, kon het Pauselijk gezag zich meester maken van alle magt in de Kerk. Pius werd nu door den invloed der Jezuïeten het middelpunt van alle clericale agitatiën; er werden feesten gevierd ter zijner eer, bijv. den 1sten Junij 1877 het halve eeuwfeest van het bekleeden der bisschoppelijke waardigheid, — er werden pelgrimstogten ondernomen naar Rome, adressen derwaarts gezonden enz. De ommekeer in Frankrijk op den 16den Mei 1877 was een bewijs van den staatkundig-ultramontaanschen invloed onder het bestuur van Pius, hoewel die invloed na weinige maanden bezweek voor den drang van vrijzinnige gevoelens. Inmiddels gevoelde Pius zijne krachten afnemen, en hij overleed op den 7den Februarij 1878.