In het bedrijvige leven kan men winst doen met kapitaal, de bespaarde vrucht van den arbeid. Men derft die winst, wanneer men zijn kapitaal ter beschikking stelt van een ander, en het is dus billijk, dat deze een gedeelte van de voordeelen, welke hij met dat kapitaal verwerft, afstaat aan den eigenaar van dit laatste. Men geeft aan dat gedeelte den naam van rente.
Voor de hoogte van deze is, naar gelang der omstandigheden, een algemeene maatstaf. Wie bij het eischen van rente dezen overschrijdt, pleegt woeker.
Het is dikwijls zeer moeijelijk, eene juiste grenslijn te trekken tusschen billijke rente en woeker, vooral omdat dikwijls in eene hoogere rente eene assurantiepremie is opgesloten. Ieder, die voorzien is van voldoende waarborgen, kan tegen de gewone rente geld bekomen. Wie echter geld leent aan iemand, die deze waarborgen niet bezit, zoodat de geldschieter gevaar loopt, bij tegenspoeden van den leener niets terug te zullen krijgen, kan billijkerwijze voor zulk een risico eene hoogere rente vragen. Drijft hij evenwel deze te hoog op, dan is hij desgelijks een woekeraar. In vroegere eeuwen bestonden bijna overal wettelijke bepalingen tegen den woeker, en ook nu nog wordt deze in sommige landen met straf bedreigd. De Nederlandsche wet echter bevat geene strafbepalingen tegen den woeker, maar laat aan het zedelijk gevoel over, den schaamteloozen woekeraar met de algemeene verachting te beladen.