Windhorst (Ludwig), de hoofdleider der ultramontaansche partij in Duitschland en geboren den 17den Januarij 1812 in het land van Osnabrück, is de zoon van een landbouwer, werd op het Carolinum te Osnabrück voorbereid voor den geestelijken stand, maar studeerde vervolgens te Göttingen en te Heidelberg in de regten. Hij vestigde zich voorts als advocaat te Osnabrück, werd in 1848 „Oberappelationsgerichtsrath” te Celle, in 1849 lid van de Tweede Kamer in Hannover, waar hij de politiek van Stüve tegen Pruissen ijverig ondersteunde, in 1851 als leider der ministériéle partij voorzitter van de Tweede Kamer en den 22sten November van dat jaar minister van Justitie in het kabinet Schele. Hij bevorderde de stichting van het bisdom Osnabrück en de plaatsing van R. Katholieke personen aan het Hof. In 1853 legde hij de portefeuille neder en werd weer afgevaardigde, terwijl hij zich tevens bezig hield met staatsregtelijke werkzaamheden ten behoeve van Vorstelijke Huizen, belastte zich in 1862 in het ministérie Brandis-Platen nogmaals met de portefeuille van Justitie, ondersteunde de bemoeijingen van Oostenrijk, om Hannover aan zich te verbinden, werd in October 1865 „Kronoberanwalt” te Celle, legde na de annexatie van 1866 zijne betrekking neder en onderhandelde in 1867 met von Bismarck over eene schikking met koning Georg, waardoor het verdrag van 29 September 1867 tot stand kwam.
Sedert laatstgenoemd jaar was hij ook lid van den Noord-Duitschen rijksdag en van het Pruissische Huis van Afgevaardigden. Aanvankelijk was hij zeer voorzigtig, nam den 17den Junij 1869 deel aan het anti-onfeilbaarheidsconcilie te Berlijn, maar plaatste zich reeds op den eersten Duitschen rijksdag in Maart 1871 en vervolgens ook in het Huis van Afgevaardigden aan het hoofd der Ultramontaansche partij. Hier onderscheidt hij zich door gevatheid, geestrijkheid en schranderheid en door eene ongemeene bekendheid met al de geheimenissen der sophistische welsprekendheid. Nu eens krachtig en vermetel, dan weder met bijtenden spot optredend, baarde hij in de eerste jaren zijner parlementaire bedrijvigheid niet weinig opzien. Zag hij ook al zijne pogingen schipbreuk Iijden, om den Keizer op krijgskundig en kerkelijk gebied tot andere gedachten te brengen en de afkondiging der Meiwetten te verhinderen, toch heeft hij aan von Bismarck en Falck door zijn driesten en scherpen tegenstand menig struikelblok in den weg gelegd, menige harde waarheid doen hooren en dikwijls den gang der zaken aanmerkelijk vertraagd. Gemis van bezadigdheid en waardéring waren echter oorzaak, dat hij in den regel zijne plannen zag mislukken. Intusschen is hij nog altijd de man, wiens stem gehoord wordt, als kerkelijke zaken aan de orde zijn. Nog onlangs (Februarij 1881) diende hij een voorstel in, hetwelk meer vrijheid zou geven in het bedienen der mis en het verleenen der sacramenten, doch het werd verworpen, en bij voortduring blijft de afschaffing der Meiwetten zijn ijverig streven.