Weijerman (Jakob Campo), een verdienstelijk bloemschilder, maar tevens een losbandig, ligtzinnig en laaghartig mensch, die zich op de onbeschaamdste wpze schuldig maakte aan laster en opligterij, werd geboren te Breda den 9den Augustus 1677 en was de zoon van een lakei en van eene vrouw, die als soldaat in het leger ingelijfd en tot den rang van sergeant opgeklommen was. Hij onderscheidde zich reeds vroeg door schranderheid en gevatheid, ontving te Delft onderwijs van den schilder Thomas van der Wilt, zwierf rond in Frankrijk, Duitschland en Zwitserland, vlugtte met eene minnares naar Engeland, oefende zich aldaar aan de hoogeschool te Oxford in de geneeskunde en werd daarna te Amsterdam gouverneur van een aanzienlijk jongeling. Inmiddels gaf hij allerlei schimpschriften in het licht en ontving een bezoek van czaar Peter, die hem den titel van geheimraad en de waardigheid van historieschrijver aanbood, waarvoor Weijerman bedankte.
Weldra was hij te Amsterdam niet langer veilig en begaf zich naar Vianen, doch werd vanhier gevankelijk overgebragt naar de Voorpoort te 's Gravenhage, waar hp zich 10 of 12 jaar bezig hield met het tam maken van muizen. Van zijn avontuurlijk leven verscheen eene beschrijving in 1756 en 1763. Van zijne geschriften vermelden wij als het belangrijkste: „Leven der kunstschilders (1729, 3 dln; 44e dl, 1771)”, — voorts: „Letterlievende zedekunde”, — „Over het geheugen”, — „Natuurkundige historiën, met ernstige, schertsende en vrolijke aanmerkingen”, — „Zedekundige bedenkingen”, — „De Perziaansche zijde we ver, Democriet en Heracliet, Brabantsche vrijagiën enz.”, — „Historie des Pausdoms (1752, 3 dln)”, — „Naakte waarheid”, — „Tooneelstukken”, — „De Hollandsche zinnelijkheid, blijspel (1720)”, — „De gehoornde broeders ofte vrouwelijk bedrog, kluchtspel”, — „Voorlooper van de chronijk der bankroetiers”, — „De Amsterdamsche kermis (1722)”, — „De herboren oudheid (1725)”, — „Aanmerkingen op de historie des Pausdoms (1734)”, — „De ontleder der gebreken (1726)”, — „De vrolijke tuchtheer (1730)”, — „Leven van den baron van Lybare (1734)”, — „Gevallen van don Quichot op een vrijen trant beschreven (1746)”, — „Doorzigtige Heremiet”, — en „De geest van Weijerman of nieuwe en aartige invallighe gedigten (1757)”.