Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wapenrusting (Eene)

betekenis & definitie

Wapenrusting dient om het ligchaam tegen vijandelijken aanval te beveiligen. Een der voornaamste deelen daarvan is het harnas of kuras van staal, uit een borst- en een rugstuk bestaande. De haakbusschutters der 17de eeuw droegen alleen het borststuk en de zware ruiterij der 18de eeuw desgelijks.

De eigenlijke harnassen kwamen eerst in de 13de eeuw bij de ridders in gebruik; vóór dien tijd droegen deze boven een lederen onderkleed een maliënkolder, met een dergelijken kap om den nek, en een ander gedeelte om de heupen te bedekken. Zulk een maliënkolder droeg den naam van pantser of halsberg (haubert).

Bij het harnas had men een ringkraag, armplaten en ijzeren handschoenen, met schouderstukken en elleboogplaten tot verbinding dier deelen. Voorts had men heupen dijstukken, scheenplaten en kniestukken. Tot in de 164e eeuw waren ook de paarden geharnast. In het begin der 18de eeuw werden bij de ruiterij de harnassen veelal door lederen kolders vervangen. Na het invoeren der vuurwapenen zijn de zware wapenrustingen verdwenen. Een ander deel van de wapenrusting was de helm of stormhoed van metaal of van leder met metalen beslag.

Bij de Ouden had de zware ruiterij ijzeren of koperen helmen, en het zware voetvolk desgelijks. In de middeneeuwen was de helm voorzien van een vizier, hetwelk ter dekking van het aangezigt werd neergelaten. Bij het voetvolk van die dagen was eene neusplaat in gebruik. Een helm zonder vizier droeg den naam van stormhoed of ketelhoed. Na den Dertigjarigen Oorlog is de helm langzamerhand afgeschaft, doch in den jongsten tijd, inzonderheid bij het Pruissische leger, ook weder in zwang gekomen.

< >