Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wagenaar

betekenis & definitie

Wagenaar. Onder dezen naam vermelden wij:

Lucas Jansz. Wagenaar, een verdienstelijk zeevaartkundige, geboren te Enkhuizen omstreeks het midden der 16de eeuw. Talrijke zeereizen maakten hem bekend met vele zaken, die van belang zijn voor den zeeman, en hij verzamelde veel wetenswaardigs in zijn „Spiegel der zeevaart”, bij Plantyn te Leiden in het licht verschenen. Dit werk bestaat uit twee deelen, van welke het eerste is opgedragen aan den prins van Oranje en het tweede aan de Algemeene Staten. Een ander werk van zijne hand, getiteld: „Thresoor der zeevaart”, heeft dezelfde strekking als het eerste. Voorts heeft hij den hoofdzakelijken inhoud van beide ook nog in één boekdeel zamengevat. Zijn geboorte- en sterfjaar zijn niet met juistheid bekend.

Jan Wagenaar, een zeer verdienstelijk geschiedschrijver, geboren te Amsterdam den 31sten October 1709. Reeds vroeg onderscheidde hij zich door leergierigheid en zucht tot onderzoek. Nadat hij belangrijke vertalingen, o. a. van de leerredenen, van Tillotson (1730, 6 dln), en andere geschriften had uitgegeven, maakte hij in 1738 een aanvang met het schrijven der eerste deelen van den „Tegenwoordigen Staat der Nederlanden”, een werk, dat ook nu nog geenszins zijne waarde verloren heeft. Hierdoor kwam hij in kennis met vele boeken en handschriften, die betrekking hebben op de geschiedenis der Nederlanden, zoodat hij weldra een begin maakte met het schrijven van zijne „Vaderlandsche Historie”, waarvan de eerste 2 deelen in 1749 en het laatste tien jaar later in het licht verschenen. Zij is later herdrukt in 21 deelen en gevolgd door „Bijvoegsels en aanmerkingen” van mr.

S. van Wijn en anderen (1797, 2 dln), door een „Onmiddellijk vervolg (1788, 3 dln)” en door een „Vervolg (1786, 48 dln)”.Nadat Wagenaar een houthandel gedreven en hierdoor groote verliezen geleden had, benoemde de stedelijke regering van Amsterdam hem in 1756 tot redacteur der stads courant, doch hij deed afstand van die betrekking in 1760. Daarop schreef hij het merkwaardige boekwerk: „Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, gebouwen enz. (1760—1767, 3 dln folio of 13 dln octavo)”, waarop ook een vierde deel in folio als vervolg is verschenen. Tevens zag hij zich benoemd tot eersten klerk ter secretarie van Amsterdam, welke betrekking hij waarnam tot aan zijn overlijden op den laten Maart 1773. Van zijne overige geschriften noemen wij: „Het verhandelen der H. Schrift (1752)”, — „Bedenkingen en verhandelingen over den Christelijken waterdoop, bijzonder dien der kinderen (1740)”, — „Toets van de echtheid der rijmkroniek, op naam van Klaas Kolijn uitgegeven,” — „Koffijhuispraatje (1747)”, — „De Patriot (1748)”, — „Geschiedenis van de Christelijke Kerk in de eerste eeuw (1773)”,— en eene „Levensschets van mr. S. Noordkerk (1771).” In 1760 had het bestuur van Amsterdam hem den titel van Stadshistorieschrijver verleend.

< >