Volbloedigheid (Plethora) of bloedrijkdom noemt men eene absolute vermeerdering van de hoeveelheid bloed. Men onderscheidt haar in ware en sereuse volbloedigheid (p. vera en serosa). Ook vermeldt men als derde soort eene vaatbloedigheid (p. ad vasa); bij laatstgenoemden toestand echter is de hoeveelheid bloed niet absoluut, maar relatief vermeerderd, daar hij voorkomt uit eene vernaauwing der vaten, zoodat de derde soort van volbloedigheid eigenlijk ten onregte dezen naam draagt.
Bij de ware volbloedigheid bezit het bloed zijne normale zamenstelling, terwijl bij sereuse volbloedigheid deze laatste ontstaat door vermeerdering der bloedwei. De ware volbloedigheid openbaart zich doorgaans in roodheid der huid en der slijmvliezen, in eene volle, groote pols, in gezwollen aderen en verhoogde spierkracht. Volbloedigheid is geene ziekte, maar kan deze ligt veroorzaken door stoornis te brengen in den bloedsomloop, ophooping van bloed in bepaalde organen en uitstorting van bloed in de hersenen, longen en lever, waardoor de lijders aanmerkelijk verzwakken.
De oorzaken van ware volbloedigheid liggen vooral in het nuttigen van veel vleesch en van andere bloedvermeerderende stoffen bij geringe krachtsinspanning en eene goede spijsvertering. Zij ontstaat ook wel na onderdrukking van bloedingen, die tot gewoonte zijn geworden, terwijl zij bevorderd wordt door aanleg, klimaat enz. De sereuse volbloedigheid heeft haren oorsprong in de vermeerdering van het eiwit in het bloedvocht (hyperalbuminose); zij komt voor bij bleekzuchtigen, alsmede na aanmerkelijk bloedverlies. Ook voor dezen toestand bestaat bij sommige personen een bepaalde aanleg.