Vesuvius (De), de éénige aanzienlijke vuurspuwende berg op het vaste land van Europa, verheft zich 10 Ned. mijl ten zuidoosten van Napels, afgescheiden van de Apennijnen, met eene kegelvormige gedaante digt bij de zee. In het noorden en oosten is hij door een sikkelvormig dal gescheiden van den Monte di Somma, een alleenstaanden, smallen bergrug, die den Vesuvius gedeeltelijk als een mantel omgeeft. De Monte di Somma bestaat uit graauw trachiettuf, hetwelk de geheele vlakte van Campanië bedekt, met lava, slakken en vulcanisch tuf, en zijne kern is leuciet-porfier. De oorsprong van dit gebergte, op den Punta del Nasone, 1110 Ned. el hoog, is te zoeken in herhaalde lavastroomen en slakkenregens.
Zelfs nog ten tijde van Augustus was de Somma een alleenstaande top, die door Strabo beschreven wordt als eene groote, onvruchtbare vlakte. Aan de zijde, waar de Somma den Vesuvius niet omgeeft, verrijst deze met eene flaauwe helling en eindigt in een steilen aschkegel met eene helling van 33°. De top, die eene gemiddelde hoogte heeft van 1200 Ned. el, is wegens de uitbarstingen van den krater zeer veranderlijk en was bijv. in 1825 ongeveer 100 Ned. el lager dan in 1868. Ook de middellijn van den krater op den top van den bovensten aschkegel (omstreeks 750 Ned. el lang) verandert bij nieuwe uitbarstinstingen, en zijne gedaante desgelijks. Den eigenlijken Vesuvius kan men beschouwen als een opgeworpen kegel, wiens krater in verband staat met ruimten, waarin zich gloeijende lava bevindt. Die krater wordt gevuld met water en dit laatste door de hitte der lava in damp omgezet, terwijl gemelde ruimten door uitbarstingen en door het smelten van reeds verstijfde lava telkens grooter worden. Ontmoet de stoom de gloeijend-vloeibare massa, welke hem den weg verspert, dan wordt deze met ontzettende kracht als eene vuurzuil omhoog gestuwd, zoodat de lavastroom zich over den kraterrand heen langs de helling uitstort. Baant de waterdamp een weg door de reeds gestolde lava der kanalen en gangen, dan wordt die lava in de gedaante van lapilli, slakken en vulcanische asch heinde en ver weggeslingerd.
Ook heeft de lava wel eens een weg geboord door den bergwand heen, wanneer deze niet bestand was tegen de geweldige drukking. De voet van den berg is, in weerwil van het gestadig gevaar van uitbarstingen, door eene bevolking van meer dan 80000 zielen bewoond en met vruchtboomen en welige wijngaarden bedekt, waarin de vurige lacrymae Christi en vino greco groeijen. Tusschen deze wijngaarden heeft men diepe, onvruchtbare dalkloven, waarin oude lavagesteenten zijn opgestapeld. De middengordel van den berg is kaal en alleen op enkele plaatsen, waar lavastroomen den bodem niet verwoest hebben, verheffen zich kastanjeboomen, wijn- en ooftgaarden. De Vesuvius wordt gewoonlijk uit Resina of Pompeji in 4 of 5 uren beklommen Aan den voet van den eigenlijken aschkegel (560 Ned. el boven den zeespiegel) heeft men het observatorium met toestellen ter waarneming van meteorologische , electrische en magnetische verschijnselen, een kabinet voor scheikundige onderzoekingen, eene bibliotheek, eene verzameling van vulcanische producten en eene hermitage. — Bij de Ouden was de Vesuvius als vuurspuwende berg onbekend; men beschouwde hem wegens de sporen van voormalige vulcanische werkzaamheid als een uitgedoofden vulcaan. Zijne oudste, in de geschiedenis bekende uitbarsting in die van Augustus 79 na Chr., toen de steden Pompeji, Herculanum en Stabiae onder den aschregen bedolven werden. Na dien tijd hadden er gedurig uitbarstingen plaats, het hevigst in de jaren 203, 472, 512, 885, 982, 1036 en 1139; hierop volgde een lang tijdperk van rust, totdat in 1631 eene geweldige uitbarsting ontstond, gevolgd door eene reeks van andere in de jaren 1638, 1660, 1680 en van dit jaar tot 1790 door een aanmerkelijk aantal. Bij de kleinere van deze werd de top doorgaans hooger en bij de grootere lager.
In 1794 ontstond er weder eene hevige uitbarsting, die de bloeijende stad Torre del Greco bijna geheel vernietigde, den westelijken rand van den kegel deed instorten en de geheele gedaante van den berg veranderde. Sedert den aanvang der 19de eeuw is schier geen jaar voorbijgegaan zonder uitbarstingen van geringere of grootere hevigheid. Van belang waren zij vooral in de jaren 1804, 1810, 1822, 1828, 1831, 1834, 1839, 1850 (waarin zich twee groote trechters in den krater vormden), 1855 (waarin tusschen die beide een groote centraalkrater ontstond), 1856, 1857 (waarin de twee ter zijde gelegene trechters verdwenen en de Pnnta del Palo, het hoogste punt van den kegel, met lava bedekt werd, terwijl er een centraalkegel ontstond, uit wiens zijspleet lava vloeide), 1858 (waarin de groote kegel scheurde en de krater 54 Ned. el daalde) en 1868 (waarin de kegel nogmaals scheurde en zich uit den krater een uitbarstingskegel ter hoogte van 100 Ned. el verhief, met een kleineren gekroond). De laatste belangrijke uitbarsting eindelijk had plaats in April 1872. Reeds maanden lang was een lavastroom uit eene spleet in de noordelijke zijde van den aschkegel langs de helling gevloeid, en den 24sten April stortte een gloeijende lavavloed langs de zuidzijde van den kegel naar beneden.
Den 25sten verhieven zich dikke rookwolken boven den krater, en in den morgen van den 26sten ontstond plotselijk eene scheur over de geheele hoogte van den kegel, waaruit eene ontzettende lavamassa te voorschijn trad. Tevens slingerden de beide kraters van den top onder hevig gebulder tallooze gloeijende massa’s naar boven tot eene hoogte van 1300 Ned. el, waarbij een groot aantal bezoekers van den Vesuvius om het leven kwam. De voornaamste lavamassa drong noordwestwaarts tusschen de dorpen Massa en San Sebastiano, verwoestte deze gedeeltelijk en kwam voor een buitenverblijf (voorheen het eigendom van den schilder Giordano) tot stilstand, waarna een geweldig onweder op den 1sten Mei deze uitbarsting besloot. De wijde krater is sedert dien tijd door een loodregten wand in twee deelen verdeeld.
De beklimming van den Vesuvius is in dit jaar (1880) gemakkelijk gemaakt door den aanleg van een spoorweg van het boven vermeld observatorium tot aan den voet van den aschkegel. Dezen laatsten kan men daarop in ruim een uur tijds bestijgen.