Velde (Van de). Onder dezen naam vermelden wij in de eerste plaats een Nederlandsch kunstenaarsgeslacht; daartoe behoorden:
Jan van de Velde, een vermaard schoonschrijver, geboren te Antwerpen in 1569 en overleden te Haarlem den lOden September 1623.
Esayas of Jesaias van de Velde, een zoon van den voorgaande, geboren volgens sommigen te Leiden in 1597 en volgens anderen omstreeks 10 jaar vroeger te Haarlem. Hij vestigde zich te Leiden en werd er in 1614 reeds onder de vermaarde schilders gerekend. Bij afwisseling woonde hij ook te Haarlem en te 's Gravenhage en schilderde vooral landschappen met ruïnes, schermutselingen en gevechten. Op het Trippenhuis te Amsterdam heeft men van hem: „De kat de bel aanbindende” en in het muséum te Weenen een ruitergevecht. Ook zijne teekeningen met de pen, met Oost-Indischen inkt en met zwart krijt zijn zeer fraai en worden duur betaald. Zijn sterfjaar is onbekend, maar hij was in 1652 nog in leven.
Jan van de Velde, een verdienstelijk graveur, waarschijnlijk te Leiden omstreeks het jaar 1598 geboren. Hij schilderde weinig, maar liet veel gravures achter. Vermoedelijk woonde hij te Haarlem en overleed aldaar in 1660.
Willem van de Velde, de Oude, een verdienstelijk zeeschilder en teekenaar en waarschijnlijk een zoon van Esayas. Hij werd geboren te Leiden in 1610, legde in zijne jeugd zich toe op de scheepsbouwkunde en zeevaart en erlangde weldra eene groote bekwaamheid in het schetsen van zeegevechten. Meermalen begaf hij zich op de vloot, die tegen Engeland in zee werd gebragt, en vergezelde de admiralen van Wassenaar Obdam en de Ruyter, om met levensgevaar zijne teekeningen op papier of doek te brengen. Die stukken waren gewoonlijk besteld of werden aangekocht door de Staten. Na het einde der Engelsche oorlogen vestigde hij zich op uitnoodiging van Karel II in Engeland en overleed te Greenwich in 1693.
Willem van de Velde, de Jonge, een zoon van den voorgaande en geboren te Amsterdam in 1633. Men meent, dat hij zijn vader op diens zeetogten vergezelde, maar zeker is het, dat hij met dezen naar Engeland vertrok en door Karel II tot Hofschilder werd benoemd. Behalve van eigen studiën, maakte hij gebruik van de teekeningen van zijn vader en verwierf weldra als zeeschilder grooten roem. zijne kalme zeeën met fijne, heldere, doorzigtige luchten, zijne onstuimige zeeën met stormachtige luchten en zijne zeegevechten zijn wereldberoemd. Vele van zijne stukken bevinden zich in Engeland. Na het overlijden van Karel II vertoefde hij eenigen tijd in zijn Vaderland, en men vindt van zijne hand in het Trippenhuis: „Gezigt op de haven van Amsterdam” — een woelend en twee stille waters, — „De overgave van het Engelsche admiraalschip The royal Charles”, — en „Het opbrengen van vier Engelsche schepen”. Later keerde hij naar Engeland terug, en overleed te Londen in 1707. In het Mauritshuis te ’s Gravenhage heeft men van hem twee stille waters, —en in het museum van der Hoop te Amsterdam een fraai stuk, „Het kanonschot” geheeten. Voorts heeft men kunstgewrochten van dezen schilder in het Louvre, te Dresden, Weenen enz.
Adriaan van de Velde, een broeder van den voorgaande en geboren te Amsterdam in 1639. Hij verwierf als dieren- en landschapschilder geen minderen roem dan zijn broeder als zeeschilder. Hij ontwikkelde zich onder de leiding van Jan Wijnands door ijverige studie der natuur. Zijne opvatting is edel en geestig, zijn coloriet en lichteffect zijn treffend van juistheid, zijne teekening is correct en zijne behandeling meesterlijk. Ook in andere genres muntte hij uit.
Hij leverde eene „Afneming van het Kruis” voor de R. Katholieke kerk op de Appelmarkt te Amsterdam en eenige „Lijdenstafereelen” voor die in de Spinhuissteeg. Ook stoffeerde hij schilderijen van Wijnands, van der Heyden, Hobbema en Heckert met figuren, en men vindt zijne kunstgewrochten in de voornaamste muséa van Europa. In het Trippenhuis te Amsterdam heeft men: „Een landschap met rustend en grazend vee” en „Een heuvelachtig landschap met eene hut”, — in het muséum van der Hoop: „Een Brabantsch landschap”, — in het Mauritshuis te ’s Gravenhage: „Een boomrijk landschap met beesten” en „Een gezigt op het strand te scheveningen”, — in het Louvre zes kapitale stukken, waaronder: „Het strand te Scheveningen, waar de Prins van Oranje wandelt” en een „Ijsvermaak”,— in het muséum te Dresden desgelijks zes stukken, waaronder landschappen met vee en een „IJsgezigt”, — en te Weenen ook zes stukken, waaronder een heerlijk „Landschap met terugkeerend vee bij ondergaande zon”. Deze voortreffelijke kunstenaar overleed te Amsterdam in 1672 op drie-en-dertig-jarigen leeftijd. Hij heeft ook eenige etsen nagelaten.
Voorts vermelden wij nog:
Willem van de Velde, geboren te Amsterdam den 5den September 1751 en overleden den 29sten Januarij 1829 en vervaardiger van het 147ste 174ste en 175ste der „Evangelische gezangen”. — Zijne echtgenoote, Johanna Elisabeth Helmcke, geboren te Amsterdam den 4den November 1762 en overleden te Zutfen den 26sten October 1844, leverde in dienzelfden bundel het 24ste 50ste, 79ste en 85ste, —. en in dien der Doopsgezinden (Groote Bundel) het 85ste, 91ste, 123ste, 124ste en 164ste gezang. Zij was lid van het Amsterdamsch Dicht- en Letteroefenend Genootschap, hetwelk haar dichtstuk: „Nehemia” bekroonde, en schreef daarenboven onderscheidene andere gedichten, welke in verschillende genootschappelijke werken verstrooid zijn.
Josef van de Velde, een Vlaamsch letterkundige, geboren den lsten Junij 1816 te Schellebelle in Vlaanderen. Hij studeerde aan het collége te St. Nicolaas, werd er onderwijzer aan de normaalschool en zag zich vervolgens benoemd tot professor van middelbaar onderwijs aan het collége van St. Maria te Oudenaarde. Sedert 1860 is hij aldaar bibliothecarisarchivaris. Behalve onderscheidene vertalingen leverde hij: „Vaderlandsche Bloemkrans (1859)”, — „Was Graaf van Egmont inderdaad een verrader? (1860)”, — „Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1861)”, —„Nederduitsche Dichtproeven (1863)”, — „De Krokodil van Kerselaer enz. (1868)”, — „Arnulphus de Bincho en onze Lieve Vrouw-Kerk van Pamele te Oudenaarde (1872)”, — „Het stadhuis en de lakenhalle van Oudenaarde (1872)”, — „De muziekfeesten van Weimar in Duitschland”, — en talrijke bijdragen en artikelen in dagbladen.
Jaak Frans van de Velde, desgelijks een Vlaamsch letterkundige. Hij werd geboren den 20sten Mei 1817 te Hamme bij Dendermonde, was eerst werkzaam op het notariskantoor van zijn vader en schreef merkwaardige bijdragen in het Gentsche „Kunst- en Letterblad”, werd in 1843 medewerker aan het tijdschrift: „Grootmoederken” van Wolf, stichtte het volgende jaar met Sleeckx en de Laet het staatkundig blad: „Vlaamsch België” en was daarna vertaler van het „Bulletin officiel” en toen corrector aan den „Moniteur Beige”. In 1846 aanvaardde hij met Ecrevisse en Sleeckx de redactie van het tijdschrift: „De Vlaemsche stem” en gaf met laatstgenoemde een paar woordenboeken in het licht. In 1859 echter vertrok hij naar Londen en werd er corrector aan een dagblad.