Veer. (De). Onder dezen naam vermelden wij:
Gerrit de Veer, die in 1596 en 1597 den togt naar Nova-Zembla bijwoonde en later de volgende werken in het licht gaf: „Waerachtige beschryving van William Barendts drie Syllagiën (1599;”, — en „Verhael van de eerste schipvaert der Hollandsche en Zeeuwsche schepen door ’t Waygat enz. Met drie schepen uyt Texel gezeylt in den jare 1594 enz. (1648)”.
Ellert de Veer, ridder en heer van Calands oog en in ’t laatst der 16den in ’t begin der 17de eeuw secretaris en pensionaris van Amsterdam. Hij was in 1610 gezant in Engeland ter vereffening der Cleef-Gulik-Bergsche erfenis, — voorts in 1611 lid van den Hoogen Raad en overleed in 1620. Hij schreef: „De schrickelijken gruwelycken blixem des bans, door den Paus van Romen tegen den doorlvchtigen Coninck van Navarre wtgestort (1585), — „Dat tweede deel van de Hollandsche en Seelandsche Chronycke enz. 1515— 1564 (1595)”, — en „Tsamensprekinghe van ’t recht der Coninghen door Georgius Buchananus (in dichtmaat, 1610)”.
Abraham de Veer, gouverneur van Suriname en geboren te Curaçao den 8sten Januarij 1767. Hij bekleedde aldaar onderscheidene betrekkingen en werd in 1801 ontvanger-generaal en lid van den Raad van Policie. In 1803 zag hij zich belast met het bestuur van dat eiland, hetwelk hij tegen de aanvallen der Engelschen versterkte. In 1805 droeg bij het bewind over aan Changion, werd weder ontvanger-generaal en vertrok, nadat Curaçao in 1807 door de Engelschen veroverd was, naar het Vaderland. Hier zag hij zich benoemd tot kommandant-generaal der kust van Guinéa met den rang van generaal-majoor.
Met vergunning van het gouvernement nam hij aan boord van het fregat „Gelderland” eene aanzienlijke hoeveelheid koopwaren mede, doch het schip werd tot zijne groote schade door de Engelschen genomen en naar Plymouth opgebragt, terwijl hij krijgsgevangen bleef tot 1809. Toen begaf hij zich naar Afrika waar hij met vele moeijelijkheden en gevaren te worstelen had, terwijl de hem toekomende gelden uit Nederland achterbleven. Niettemin bleef hij getrouw op zijn post en deed er de Nederlandsche vlag wapperen in weerwil van de inlijving van Nederland in het Fransche keizerrijk. In 1816 gaf hij het bewind over aan Daendels en zag zich belast met het gouvernement der eilanden St. Eustatius, St. Martin en Saba. Daar hij terstond deze betrekking aanvaardde, moest hij de rekening en verantwoording van zijn vroeger beheer aan anderen overlaten; zij werden echter goedgekeurd en de Veer zag zich versierd met de Orde van den Nederlandschen Leeuw. De aanzienlijke som evenwel, die hij wegens achterstallige tractementen ontvangen had, ging door het bankroet zijner lasthebbers voor hem verloren. In 1822 werd hij gouverneur van Suriname, waar hij veel gedaan heeft ter beperking van den slavenhandel en tot bevordering van den bloei der kolonie; hij overleed te Paramaribo den lsten Mei 1838.
Hendrik de Veer, een verdienstelijk Nederlandsch schrijver, geboren te Sommelsdijk den 23sten November 1829. Hij studeerde te Utrecht in de godgeleerdheid, was achtervolgens predikant te Meerkerk, Wormerveer en Delft en werd in 1864 directeur der hoogere burgerschool in laatstgenoemde stad. In 1871 verwisselde hij deze betrekking met die van redacteur van het „Nieuws van den Dag”, waarin hij de meeste hoofdartikels levert. Ook was hij eenigen tijd mederedacteur van „Los en Vast”, — voorts lid van het hoofdbestuur der Maatschappij: tot Nut van ’t Algemeen enz. wijders vermelden wij van zijne geschriften: „Van gelijke bewegingen als gij (1859, 2 dln)”, — „Agatha Welhoek. De kerk, de staat en het hart (1860)”, — „Trouringh voor ’t jonge Holland (1868; 2de druk 1869)”, — „Trouringh. Nieuwe bundel (1872)”, — „Frans Holster (1871, 3 dln)”, — en „Bloemlezing uit Nederlandsche prozaschrijvers (1872)”.