Tschudi is de naam van een oud-adellijk geslacht uit Glarus in Zwitserland. Vele leden van dat geslacht hebben als krijgslieden, staatslieden en schrijvers grooten roem verworven. De stamvader was Johann von Tschudi, die in 906 door koning Lodewijk III in den adelstand werd opgenomen. — Rudolf IV von Tschudi sneuvelde in 1242 als kruisridder in Palaestina.
Zijne nakomelingen onderscheidden zich door hunne dapperheid. Josef Anton von Tschudi (1703—1770) was een der voortreffelijkste veldheeren van zijn tijd en zag zich bevorderd tot veldmaarschalk, — en z|jn broeder Leonhard Ludwig, in Napelsche dienst, desgelijks. Afzonderlijk noemen wij:
Aegidius of Gilg Tschudi, een uitstekend Zwitsersch geschiedschrijver. H|j werd geboren te Glarus in 1605, studeerde te Basel, Weenen en Parijs, reisde in Zwitserland en Italië, keerde gedurende den storm der Hervorming in zijn vaderland terug, doch bleef aan de moederkerk getrouw en verwierf door zijne uitstekende gaven het vertrouwen van beide partijen. H|j bekleedde de aanzienlijkste ambten en doorzocht tevens de bibliotheken en kloosterarchieven. H|j bragt een schat van historische bouwstoffen bijéén, trad in meer dan één strijd als bemiddelaar op en vertrok in 1559 als gezant van het Eedgenootschap naar keizer Ferdinand I te Augsburg. Daar hij de R. Katholieke belangen bevorderde, moest hij vervolgens zijn vaderland verlaten, en hij maakte gebruik van dien t|jd door zich te w|jden aan een onderzoek der archieven te Einsiedeln. Nadat hij wijders in 1564 op verzoek van zijne landgenooten was teruggekeerd, trad hij nogmaals op als scheidsman tusschen het bisdom en de stad St. Gallen en bepaalde zich vervolgens tot aan z|jn dood (28 Februar|j 1572) bij z|jn geschiedkundigen arbeid. Gedurende zijn leven verscheen slechts : „Die uralt wahrhaftig Rhetia (1538)”, doch na z|jn dood werd zijne beroemde „Helvetische Chronik” ter perse gelegd. Voorts kwamen van hem in het licht: „Hauptschlüssel zur verschieden Alterthümern” en eenige andere werken. Hij liet voorts een honderdtal handschriften na, en de merkwaardigste van deze z|jn: „Beschreibung der Kappelerkriegs”, — „Helvetiorum prisca libertas”, — „Historia Alemannorum”, — „Chronik von Einsiedeln”, — en het „Wappenbuch”. Zijne werken onderscheiden zich door een gespierden, kernachtigen en helderen stijl.
Johann Jakob von Tschudi, een verdienstelijk natuuronderzoeker en reiziger. Hij werd geboren te Glarus den 25sten Julij 1818,studeerde in de natuurkundige wetenschappen en gaf reeds als leerling op het gymnasium en als student te Zürich zoölogische geschriften in het licht. Daarop zette hij zijne oefeningen voort te Neuchâtel, Leiden en Parijs, later ook te Berlijn en te Würzburg. Om eene reis om de Aarde te volbrengen, scheepte hij in Februarij 1838 zich in op een Fransch schip, maar zag zich genoodzaakt, zich b|j een bezoek van Peru te bepalen, waar hij vijf jaar vertoefde. Nadat hij in 1843 in Europa was teruggekeerd, begon hij zijne verzameling te rangschikken.
In 1857 ondernam hij nogmaals eene wetenschappelijke reis naar Brazilië, de La Plata-staten, Chili, Bolivia en Peru, en keerde in 1859 terug, doch werd reeds in het volgende jaar als buitengewoon Zwitsersch gezant weder naar Brazilië gezonden. Gedurende de twee jaren, die hij er doorbragt, doorreisde h|j de middenste en de zuidelijke provinciën van dezen Staat, vooral ook om zich met den toestand der landverhuizers bekend te maken. Sedert 1866 is hij gezant van het Zwitsersche Eedgenootschap te Weenen. Van zijne geschriften noemen wij: „System der Batrachier (1838)”, — „Untersuchungen über die Fauna Peruana (1844—1847, met 76 platen)”, — „Peruanische Reiseskizzen aus dem J. 1838—1842 (1846 , 2 dln)", — „Antiguedades Peruanas (1851, een prachtwerk met een atlas)”, — „Die Kechuasprache (1853, 2 dln)”, — en „Reisen durch Südamerika (1866—1868, 5 dln)”.
Friedrich von Tschudi, een jongeren broeder van den voorgaande en geboren in 1820. Hij heeft zich vooral bekend gemaakt door zijn „Landwirtschaftliches Lesebuch (4de druk, 1865)”, — en door het voortreffelijk boek: „Das Thierleben der Alpenwelt (8ste druk, 1868)”.