Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Toscane

betekenis & definitie

Toscane, een voormalig Italiaansch groothertogdom, nagenoeg in het midden des rijks gelegen, is thans een gewest (compartimento) van het koningrijk Italië en omvat de provinciën : Arezzo, Fiorenza (Florence), Grosseto, Livorno, Lucca, Massa-Carrara, Pisa en Siéna op een gebied van 436,43 □ geogr. mijl.

Het land behoort tot het bergstelsel der Apennijnen, die nabij zijne noordelijke en oostelijke grenzen voortloopen en zijtakken uitzenden, welke onder den naam van Toscaansche Sub-Apennijnen zich met vele kronkelingen over het land uitstrekken. Daartoe behooren in het noordwesten de Apuanische Alpen, vermaard wegens hun kostelijk marmer.

De hoogste toppen der Apennijnen zijn er: Alpe di Succiso (2016 Ned. el hoog), Rondinaja (1961 Ned. el hoog), Monte Falterone (1648 Ned. el hoog) en Prato Magno (1580 Ned. el hoog). De bodem wordt er mild besproeid door de Serchio, Arno, Cecina, Pecora, Ombrone, Albegna, Fiore en Tiber, maar van deze is alleen de Arno bevaarbaar en wél van Florence af. Ook zijn er talrijke kanalen gegraven.

Langs de kust vindt men de Maremmen (zie aldaar), en men heeft in dit gewest een groot aantal minerale bronnen. De grond is er vruchtbaar en goed bebouwd, vooral in het dal der Arno, en levert er: graan, kastanjes, aardappelen, wijn, oranjeappelen, citroenen, olijven, vlas, hennep enz. De zijdeteelt is er in de laatste jaren verminderd, en de veefokkerij blijft er een schrale tak van landbouw, omdat het er aan goede weiden ontbreekt.

Merkwaardig is er de kameelstoeterij San Rossore bij Pisa, met 150 tot 200 stuks en reeds in de middeneeuwen opgerigt. De koraalvisscherij levert er een belangrijk artikel van uitvoer. Het rijk der delfstoffen bevat er inzonderheid marmer (bij Carrara, Massa en Serravezza), serpentijn, peperien, albast, half-edelgesteenten, bergkristal, steenzout, aluin, vitriool, zwavel, kwik, lood, vermiljoen, koper, bruinkolen en ijzer. Belangrijk vooral zijn de ijzermijnen op Elba, wier erts grootendeels op het vaste land gesmolten en verwerkt wordt.

Kopermijnen heeft men er vooral bij Montecatini in het dal der Cecina, en zilverhoudend looderts wordt inzonderheid bij Serravezza opgedolven. Een belangrijk artikel van uitvoer is het boraxzuur, dat bij den Monte Cerboli gewonnen wordt.

In 1876 was het aantal inwoners van Toscane 2192292. Van de voornaamste voortbrengselen hunner nijverheid noemen wij: vlechtwerk van stroo, vlas- en henneplinnen, katoenen, wollen en zijden stoffen, touw, leder, ijzeren voorwerpen, physische instrumenten, uurwerken, muziek-instrumenten, wapens, schepen, landbouwwerktuigen, looden pijpen, geciseleerd zilverwerk, juweelen, bronzen, albasten en marmeren voorwerpen, mozaïek, koraalsieraden, majolica’s, aardewerk, porselein, glas, potasch, verwstoffen, lak, zeep, kaarsen, waspraeparaten, azjjn, rosoglio, voorwerpen van hoorn en ivoor, papier, tabak en sigaren.

Handel en scheepvaart bevinden er zich op een hoogen trap van ontwikkeling. De handelsvloot telde er in 1875 in de beide kustdistricten Livorno en Porto Ferrajo bijna duizend schepen, en de voornaamste havens zijn er: die van Livorno, Rio Marino en Porto Ferrajo op Elba, Viareggio, Fallonico en Piombino. Het spoorwegnet van Toscane is voldoende voor de behoefte van het verkeer, en voor het onderwijs is er gezorgd door de universiteiten te Pisa en Siéna, alsmede door een groot aantal middelbare, lagere en vakscholen.

Toscane is het aloude Tuscië of Etrurië (zie aldaar). Na den ondergang van het WestRomeinsche rijk (476 na Chr.) was het land tusschen de Macra en de Tiber eerst onderworpen aan de Oost-Gothen, daarna aan de Grieken en eindelijk aan de Longobarden. Gedurende de heerschappij van deze laatsten werd het bestuurd door leen-hertogen, te Lucca gezeteld, doch Karel de Groote herschiep in 774 Toscane in eene Frankische provincie, die hij onder het gezag plaatste van een markgraaf.

Markgraaf Bonifacius II, tevens graaf van Modena, Reggio, Mantua en Ferrara, de rijkste en magtigste vorst van Italië, liet in 1052 een minderjarigen zoon achter, Frederik genaamd, voor wien zijne moeder Beatrix de teugels van het bewind in handen nam, en toen haar zoon in 1055 overleed, werd hij opgevolgd door zijn stiefvader Georg de Gebaarde van Neder-Lotharingen. Beatrix en vooral hare dochter Mathilde, markgravin van Tuscië, waren ijverige vriendinnen van den Paus, en laatstgenoemde vermaakte in 1115 met hare overige bezittingen ook Toscane aan den Heiligen Stoel.

Gedurende den oorlog, die wegens de nalatenschap van Mathilde tusschen den Keizer en den Paus ontbrandde, verdween het gezag der markgraven, terwijl de stedelijke gemeenten Florence, Siéna, Pisa, Lucca, Arezzo enz. toenamen in zelfstandigheid en bloei. Onder deze verkreeg eerlang Florence de meeste magt, zoodat zij gedurende de 14de en 15de eeuw het grootste gedeelte van Toscane met haar gebied vereenigde.

Toen alzoo de familie dei Medici te Florence aan het hoofd der zaken kwam, erlangde zij tevens de heerschappij over Toscane. Den 1sten Mei 1532 verhief keizer Karel V zijn lateren schoonzoon Alessandro dei Medici tot erfelijk hertog van Florence. Diens opvolger Cosimo I (1537—1574) vergrootte in 1555 zijn gebied met dat van Siéna en werd in 1569 door paus Paulus V benoemd tot groothertog van Toscane, in welke waardigheid zijn opvolger Francesco (1574—1587) in 1576 door den Keizer bevestigd werd.

Francesco werd opgevolgd door zijn broeder Ferdinand, te voren cardinaal. Onder de volgende hertogen Cosimo II († 1621), Ferdinand II († 1670) en Cosimo III († 1723) begon de bloei van Toscane aanmerkelijk te verminderen. Bij de Londensche Quadruple-alliantie van 1718 werd Toscane als een mansleen van het Duitsche Rijk erkend, doch tevens tot eene secundo-genituur van Spanje bestemd; maar ten gevolge van den Vrede van Weenen van 1735 viel Toscane na den dood van den laatsten spruit der Medici, namelijk Giovanni Gasto, ten deel aan hertog Frans Stephanus van Lotharingen, den gemaal van Maria Theresia van Oostenrijk en later keizer Franz I.

Hij werd opgevolgd door zijn tweeden zoon, aartshertog Leopold, onder wiens verlicht bestuur de stoffelijke en zedeIijke belangen des lands op eene uitstekende wijze werden behartigd. Toen Leopold in 1790 den keizerlijken troon beklom, had hij in Toscane tot opvolger zijn tweeden zoon, aartshertog Ferdinand III, die in de voetstappen trad van zijn vader. In 1793 voegde hij zich bij de Coalitie tegen Frankrijk, maar sloot reeds in 1795 een neutraliteitsverdrag met laatstgenoemd rijk. Niettemin bezette Bonaparte in 1796 Livorno. In 1797 werd de aftogt der Franschen voor een millioen francs verkregen, maar nadat zij den Toscaners daarenboven 2 millioen francs hadden afgeperst, keerden zij in Maart 1799 derwaarts terug en noodzaakten den Groothertog het land te verlaten. Bij den Vrede van Luneville in 1801 moest hij Toscane tegen Salzburg afstaan.

Nu werd Toscane in een koningrijk Etrurië herschapen onder den schepter van den infant Lodewijk van Parma. Door het verdrag van Fontainebleau van 27 October 1807 tusschen Frankrijk en Spanje werd Etrurië door dit laatste tegen het noorden van Portugal aan Frankrijk afgestaan en door het decreet van 24 Maart 1808 met dit rijk vereenigd.

Den 2den Maart 1809 verkreeg Napoleon's zuster Elisa Bacciochi den titel van groothertogin van Toscane, maar na den val van dien Keizer in 1814 werd dat land aan aartshertog Ferdinand teruggegeven, tegelijk met den te voren tot Napels behoorenden Stato degli Presidj, het eiland Elba en het opvolgingsregt in Lucca. Ferdinand III overleed den 18den Junij 1824 en werd opgevolgd door zijn zoon Leopold II, die, ondersteund door zijn minister, graaf Fossombroni, in den geest van zijn vader en grootvader regeerde.

Het aanleggen van wegen, het droogmaken der Maremmen, de vergrooting der haven van Livorno, tentoonstellingen van nijverheid en reorganisatie van het onderwijs gaven getuigenis van de goede bedoeling der regéring, en het Toscaansche volk plukte daarvan onschatbare vruchten.

Sedert den dood van Fossombroni (1844) echter openbaarde zich de reactionaire invloed van Oostenrijk. Slechts de geestdrift, die zich in 1847 openbaarde bij de hervormingen van Pius IX, noodzaakte de regéring tot eenige vrijzinnige maatregelen. Na de abdicatie van hertog Karel van Lucca nam de Groothertog van Toscane, volgens de bepaling van het Weener Congrés, den 11den October 1847 Lucca in bezit, terwijl hij Fivizzano aan Modena en Pontremoli aan Parma afstond. De Februarij-omwenteling te Parijs sleepte voorts ook Toscane weder op den weg der staatkundige hervormingen. Reeds vóór dien tijd (17 Februarij) had de Groothertog eene vrijzinnige constitutie afgekondigd, en de ten vorigen jare afgestane districten maakten van deze gelegenheid gebruik om zich weder bij Toscane te voegen, hetwelk door de regéring moest worden toegestaan.

Desgelijks moest zij deelnemen aan den oorlog van Sardinië tegen Oostenrijk. Er werd eene nieuwe wet op de drukpers uitgevaardigd, een ministérie van Eeredienst en van Onderwijs ingesteld en tot de opening der Kamers besloten, zonder evenwel de omwentelingspartij te bevredigen.

Het nieuwe ministérie Capponi nam op last der Kamers gestrenge maatregelen; maar toen den 25sten Augustus bij het uitbarsten van een opstand te Livorno, door Guerrazzi aangevoerd, de soldaten zich bij de opstandelingen voegden, terwijl ook te Florence het volk in beweging kwam, wierp de Groothertog zich uit vrees in de armen der democratische partij en benoemde een ministérie Montanelli-Guerrazzi. Bij het openen van de nieuwe Kamer op den 10den Januarij 1849 verklaarde hij zich zoowel voor het voortzetten van den oorlog tegen Oostenrijk als voor de zamenroeping van eene Italiaansche Nationale Vergadering te Rome, doch verliet Florence den 23sten Januarij en begaf zich den 21sten Februarij naar Gaëta.

Reeds den 8sten Februarij benoemde de Kamer van Gedeputeerden een Voorloopig Bewind, hetwelk tegen 15 Maart eene Constituante van 120 afgevaardigden bijéénriep. Den 15den Februarij werd te Florence de republiek afgekondigd, en de Nationale Vergadering, den 25sten Maart geopend, bekleedde twee dagen daarna Guerrazzi als dictator met de uitvoerende magt.

Tevens ontstond te Florence eene tegen-omwenteling, en deze, door de soldaten en de Nationale garde geholpen, zegepraalde met zulk eene snelheid, dat de republiek reeds den 11den en 12den April was afgeschaft. Deze tegenomwenteling verspreidde zich uit Florence met ongemeenen spoed over het geheele land.

Eene deputatie begaf zich naar Gaëta om Leopold tot terugkeer te bewegen; deze benoemde den 1sten Mei uit Gaëta den generaal-majoor Serristori tot zijn commissaris en deed den 24sten een nieuw Kabinet optreden met Baldasseroni als eersten minister. Reeds den 11den Mei werd na een verzet van twee dagen Livorno door de Oostenrijkers onder d'Aspre bemagtigd, en den 25sten daaraanvolgende trokken deze binnen Florence. De Groothertog verleende bij zijn terugkeer den 28sten julij wel is waar eene ruime amnestie, maar sloot den 27sten April 1850 met Oostenrijk eene militaire conventie , volgens welke voorloopig 10000 man Oostenrjjkers in Toscane zouden blijven.

In 1851 werd voorts met Rome een concordaat gesloten, dat aan de Kerk eene onbeperkte vrijheid verleende en het oppergezag toekende over den Staat. Door het decreet van 8 Mei 1852 werd de constitutie van 1848 vernietigd en de herstelling der onbeperkte souvereiniteit afgekondigd. Guerrazzi en Petrarchi werden in den zomer van 1853 tot een 15-jarigen, Montanelli, Mazzoni, Franchini enz. tot levenslangen dwangarbeid verwezen, welk vonnis de Groothertog in levenslange ballingschap veranderde. De Oostenrijksche troepen ontruimden het land eerst in het voorjaar van 1855.

In de daarop volgende jaren was de regéring met goed gevolg werkzaam aan de vermeerdering van de stoffelijke welvaart der ingezetenen. Het uitbarsten van den oorlog tusschen Oostenrijk en Frankrijk in het voorjaar van 1859 sleepte ook Toscane in den maalstroom der gebeurtenissen. Nadat Leopold den 24sten April een verzoek, om zich bij Sardinië aan te sluiten, had afgewezen, barstte 3 dagen daarna te Florence een opstand uit, welke hem noodzaakte, het land te verlaten.

Er werd aanstonds een Voorloopig Bewind benoemd en de Koning van Sardinië tot dictator uitgeroepen. Deze weigerde de dictatuur, maar aanvaardde het protectoraat en benoemde zijn gezant te Florence, Buoncompagni, tot buitengewoon commissaris aldaar gedurende den onafhankelijksoorlog. Groothertog Leopold II deed door de oirkonde van 21 Julij 1859 afstand van den troon ter gunste van zijn zoon, aartshertog Ferdinand, en deze rigtte aanstonds tot de burgers van Toscane eene proclamatie, waarin hij de handhaving der constitutie en het erkennen van de regten des volks verkondigde. Zij bleef echter zonder gevolg.

De Vertegenwoordiging des lands, den 11den Augustus vergaderend, verklaarde den 16den daaraanvolgende het Huis Lotharingen vervallen van den troon en voegde Toscane bij het koningrijk Sardinië, hetwelk door eene algemeene stemming op den 11denen 12den Maart 1880 bevestigd werd. Den 16den April hield Victor Emanuël zijn intogt in Florence, en zijn decreet van 17 Februarij 1861 verwijderde de laatste sporen der zelfstandigheid van Toscane, waarna het een gewest werd van het nieuwe koningrijk Italië.