Tory en Whig, in het meervoud Tories en Whigs, zijn de aloude partijnamen der Engelsche aristocratie, welke de twee hoofdrigtingen vertegenwoordigen der Engelschen op staatkundig gebied. Die namen zijn ontstaan in den tijd der Stuarts. Met den naam van Tories bestempelde men aanvankelijk de R. Katholieke rooverbenden, welke gedurende den strijd van Karel I tegen het Parlement, onder voorwendsel van Koningsgezinde gevoelens, plunderend door Ierland trokken, en die benaming werd omstreeks het jaar 1680 op de aanhangers van den hertog van York, in ’t geheim den beschermer der Iersche opstandelingen, en vervolgens in het algemeen op de Hofpartij overgedragen.
Men leidt het woord af van het Iersche: „Tar a ry (Kom, o Koning)”. De naam Whig, afkomstig van „wigamore”, den naam der landlieden van West-Schotland wegens een werktuig en een uitroep, waarmede zij de paarden aanspoorden, werd sedert den opstand te Edinburgh in 1648, het „Wigamore-raid”, aan de Schotsche Covenanters gegeven; voorts werden de aanhangers van republikeinsche gevoelens in Schotland met den naam van „wilde Whigs” bestempeld, en sedert 1680 gaf de Hofpartij aan hare tegenstanders, die voor de vrijheid des volks streden, dien van Whigs.
Na de komst van Willem van Oranje in 1688 en vooral na de troonbeklimming van het Huis Hannover in 1714 verkregen de Whigs de overhand en behielden ze onder de regéring van Georg I en II zoowel in het Kabinet als in het Parlement. In dien tijd veranderde allengs de verhouding der beide partijen. De Tories hadden tot zoo lang steeds de herstelling bedoeld van de Stuarts en van hunne Koninklijke regten, maar toen de laatste pogingen daartoe mislukt waren, bleven zij berusten in de omstandigheden en werden voorstanders van het bestaande, namelijk van de Bisschoppelijke Kerk, van de nieuwe dynastie , van de sinecures, van de aloude parlementaire vormen en van de beschermende regten.
De hardnekkigste tegenstanders van allen vooruitgang noemt men „high-tories”. De Whigs daarentegen, den vooruitgang huldigend , bevorderden de emancipatie der Dissenters, R. Katholieken en Israëlieten, en op staatkundig gebied eene ontwikkeling der politieke instellingen en een vrijzinnigen geest tegenover de onverdraagzaamheid van eene in hare vormen verstijfde aristocratie.
Sedert 1782 wisselden Tory- en Whig-ministériën elkander gedurig af. Tot de eersten behoorden de ministériën Pitt, hertog van Portland, Castlereagh, Goderich, Wellington, Peel, Aberdeen en Derby, tot de laatsten de ministériën Fox, Canning, Grey, Melbourne, Russell en Palmerston. Na de belangrijke hervormingen echter van den nieuweren tijd en vooral door het optreden van nieuwe partijen, zooals die der Radicalen, Adullamieten, Homerulers enz., hebben de namen Tory en Whig hunne oorspronkelijke beteekenis verloren.
Thans heeft men in Engeland de conservatieve partij, waarvan Beaconsfield, en de liberale partij, waarvan Gladstone de uitstekende vertegenwoordiger is.