Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Thomassen a Thuessink

betekenis & definitie

Evert Jan Thomassen a Thuessink, een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, geboren te Zwolle den 6den Augustus 1762, studeerde en promoveerde aan de Geldersche hoogeschool in de wijsbegeerte na het verdedigen van een „Tentamen philosophicum de analogia cognoscendi praesidio (1782),” wees eene benoeming tot buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte van de hand en begaf zich naar Leiden, waar hij zich op de geneeskunde toelegde en den doctoralen graad verwierf op eene dissertatie: „De opii in syphilitide usu, observatis probato”. Daarna bezocht hij de groote hospitalen te Parijs, Londen en Edinburgh en vestigde zich als geneesheer eerst te Zwolle en daarna te ’s Gravenhage. Hij verwierf een beroemden naam, werd lid van verschillende geleerde genootschappen en aanvaardde den 26sten November 1794 een hoogleeraarsambt te Groningen met eene „Oratio de nonnullis, praesertim medicinae practicae locis alterius elaborandis et perficiendis”.

Hij verwierf groote verdiensten door zijne waarnemingen van die ziekten, welke ligt epidemisch worden, zooals roodvonk, mazelen, gele koorts, kinderpokken en tusschenpoozende koortsen. Hij ontving dan ook den steun der regéring tot stichting van een académisch ziekenhuis, waaraan hij als professor medicinae clinicae verbonden werd. Meer dan ééne redevoering hield hij bij de overdragt van het rectoraat, werd emeritus in 1831 en overleed den 3den Junij 1832.

< >