Tarwe (Triticum) is de naam van een hoogst belangrijk plantengeslacht uit de familie der Grassen (Graminea) en wel uit de afdeeling der Gerstgrassen (Hordeaceae), welke zich onderscheidt door veelbloemige, zijdelings zamengedrukte, met hare breede zijde naar den bloemsteel toegekeerde aren, terwijl de kafblaadjes aan de rugzijde van eene kafnaald voorzien zijn. Van de soorten noemen wij: gewone tarwe (T. vulgare L.), met eene vierzijdige aar en buikig opgeblazen kafblaadjes, waar de rijpe korrels uitvallen. Zij is eene der meest verspreide en gewigtigste graansoorten, en levert een fijn, wit meel, geschikt tot het bakken van wittebrood enz. en tot het bereiden van bier. Zal zij lang stroo, groote aren en zware korrels geven, dan vereischt zij een zacht klimaat en een vruchtbaren grond, bij voorkeur een niet al te vochtigen kleigrond.
Men verbouwt haar als eene zomeren als eene wintervrucht. De zomertarwe (T. aestivum L.) draagt bloemen, welke gewapend zijn met kafnaalden en deze ontbreken bij de wintertarwe (T. hibernum L.). Die twee zijn echter ten onregte als verschillende soorten beschouwd en moeten als verscheidenheden worden aangemerkt. De zomertarwe wordt vroeg in het voorjaar en de wintertarwe ongeveer tegen St. Michiel uitgezaaid. Behalve deze beide verscheidenheden heeft men nog een aantal andere, die gewoonlijk naar de plaats van haren oorsprong zijn genoemd; op de markt te Amsterdam ontmoet men: wit-bonte, Poolsche, nieuwe Kleefsche, bonte Poolsche, Koebanka-, jarige Rijn-, nieuwe Zeeuwsche, nieuwe Geldersche, roode Odessa-, nieuwe Friesche en Syrische tarwe. Eene andere soort is de reuzentarwe (T. turgidum), met breede, eironde, gekielde, aan den top afgeknotte kafblaadjes, die van boven in eene eenigzins gekromde punt uitloopen, en met een overbuigenden stengel. Eene derde soort, bekend onder den naam van spelt (T. Spelta) verschilt van de voorgaande doordien de kleppen van de bloemkroon bij het dorschen om de korrel blijven zitten, zoodat deze gepeld moet worden. Met deze soort heeft de tweekorrelige tarwe of emer veel overeenkomst. Voorts heeft, men wonder- of mummiën-tarwe, eene verscheidenheid van de reuzentarwe, met vertakte aren, — gersttarwe (T. durum) met buikige, driemaal zoo lang als breede, gespitste en gekielde kelkkafjes, zeer lange kroonkafjes en van binnen glazige korrels, — en Poolsche tarwe (T. polonicum) met onregelmatigvierzijdige, zamengedrukte, zeer lange aren, eenigzins buikige, lancetvormige, papierachtige, veelnervige, gekielde kelkkafjes, kroonkafjes met lange kafnaalden en zeer lange korrels. Eindelijk noemen wij nog de kruipende tarwe (T. repens L.), eene in het wild groeijende, overblijvende soort, met een zeer ver in het rond kruipenden wortelstok, ruwe bladeren, ongewapende aren en vlakke, lancetvormige kafblaadjes. Men vindt haar op zandige akkers, en zij is er een moeijelijk uit te roepen onkruid. Het groeitijdperk van wintertarwe telt 42—50 en van zomertarwe 18—20 weken; beider kiemkracht duurt 3 jaren. Gemiddeld bevat tarwe 62°/0 zetmeel, 7% dextrine, 13% kleefstof, 1,7% celstof, 1,2% vet, 1,7% zout en 13,5% water.
Het stikstofgehalte wisselt af tusschen 1,6 en 3,86%, en de voornaamste bestanddeelen van de aren zijn kali, phosphorzuur en magnesia. Tarwemeel geeft met water een taai deeg, waaruit men met een waterstraal het zetmeel kan wegwasschen, zoodat de kleefstof achterblijft. Deze laatste bestaat uit gliadine, fibrine, caseïne en mucedine. Een kenmerk van goede tarwe is haar aanmerkelijk soortelijk gewigt. Als de kop 0,73 Ned. pond weegt., is zij zeer goed. Daarenboven moeten de korrels gelijksoortig, groot en vol wezen. De beste soorten komen uit Hongarije en het Banaat, doch hare korrels zijn hoornachtig op de doorsnede en leveren grof meel. Dat der in het noorden gegroeide tarwe is veel fijner.
Tot de vijanden van de tarwe behooren de draadwormen (Agriotes segetis), de donkerbruine korenworm (Calandra granaria), de wintergraan-uil (Agrotis segetum), de witte korenworm (Tinea granella), de groenoog (Chlorops lineata), de graanverwoester (Cecidomyia destructor), de tarwemug (Cecidomyia tritici) en het tarweaaltje (Anguillula tritici), — alsmede de brand en de roest, beide schimmelplanten. De tarwe beslaat op aarde een veel breederen gordel dan de rogge en wordt, als een uitstekend voedingsmiddel, in het midden en zuiden van Frankrijk, in Engeland, in de Nederlandsche kleistreken, in een gedeelte van Duitschland, in Polen, Hongarije, de zuidelijke Donaulanden, Italië, de Krim, de gewesten van den Caucasus, in Midden-Azië, Noord- en Zuid-Amerika, aan de Kaap, op Java en in Australië verbouwd. Aan de noordelijke grenzen (Noorwegen tot Drontheim, Rusland tot Petersburg, in de Alpenstreek tot 1000 Ned. el boven de oppervlakte der zee) is haar verbouw met dien van rogge, en aan de zuidelijke grenzen met dien' van maïs gepaard; dit laatste merkt men op aan de Middellandsche Zee en in Noord-Amerika. Het stroo komt den landbouw te stade en levert daarenboven grondstof voor de stroovleehterij. De tarwe is in den graanhandel het voornaamste artikel; zij wordt uitgevoerd uit het zuiden van Rusland (Odessa), de Donauvorstendommen, Polen, Hongarije, het Banaat en Oost-Duitschland. Vooral in Hongarije wordt veel tarwe verbouwd. Uit Noord-Amerika wordt zij in aanzienlijke hoeveelheid uitgevoerd in den vorm van meel. Waarschijnlijk is de tarwe afkomstig uit Centraal-Azië, waar zij, naar men meent, ook thans nog aan de oevers van de Eufraat in het wild wordt gevonden.
Anderen zijn van meening dat zij ontstaan is uit een herhaald kweeken van Aegilops ovata, een gras van zuidelijk Europa, hetwelk alsdan in overouden tijd moet geschied zijn, daar tarwe genoemd wordt in Genesis XXX: 14, alzoo 1747 jaren voor den aanvang onzer tijdrekening. In elk geval behoort zij tot de granen, die men het vroegst heeft gekweekt. Theophrastus beschrijft reeds de van kafnaalden voorziene zomertarwe, waaruit later de wintertarwe is ontstaan. Ook in China was zij reeds 30 eeuwen vóór den aanvang onzer jaartelling eene kweekplaat. De reuzentarwe werd door de oude Egyptenaren verbouwd en was aan de Romeinen in de dagen van Plinius bekend. Thans wordt vooral in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika eene verbazende hoeveelheid tarwe verbouwd. In 1878 werd er alleen naar Engeland voor eene waarde van bijna 233 millioen gulden uitgevoerd.