Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Talk

betekenis & definitie

Talk is de naam van eene delfstof uit de klasse der waterhoudende geolieten. Het vertoont zich zelden in tafelvormige, optisch twee-assige kristallen, maar gewoonlijk in bladerige en schilferige, witte, groene of gele, zelden kleurlooze aggregaten. Talk, in dunne plaatjes gekloofd, is doorzigtig, bezit een parelmoer- of een vetglans en is zeer zacht en vettig op het gevoel. Zijne hardheid is = 1, zijn soortgelijk gewigt = 2,69—2,80.

Volgens zijn scheikundig zamenstel komt het overeen met speksteen en heeft tot formule: H2Mg3 Si40I2. Vaak komen er ijzer en aluminium bij. Men vindt het vooral in Tyrol, Stiermarken en Zwitserland. — Met den naam van Talc-lei bestempelt men eene schilferige talksoort, die eene vuil-witte, geel-witte, groenachtig-grijze of groene kleur verbindt met een vetachtigen glans en eene ongemeene zachtheid op het gevoel. Zij vertoont zich in maar ook vermengd met kwarts of met kwarts en veldspaat. Tot de bijkomende zelfstandigheden behooren: glimmer, chloriet, magneet-ijzer, straatsteen, cyaniet, stauroliet, tourmalyn, granaat, asbest, magnesiet, bitterspaat en ijzerkies. Met chloriet of met dit laatste en asbest vormt zij een digt gesteente, den potsteen (lavez-steen). Men vindt talk-Iei in de voornaamste gebergten in Europa, alsook in Brazilië en Noord-Amerika. Bovenvermelde potsteen is bestand tegen het vuur.

Voorts geeft men den naam van talk aan het vet van runderen, schapen, geiten en herten; het is kleurloos, heeft een flaauwen, eigenaardigen reuk, bezit de grootste hardheid bij droog voedsel, in een warm klimaat en bij mannelijke dieren, en bevat gemiddeld 75% stearine en palmitine en 25% olëine. Rundertalk smelt bij 37—38°C. en is onoplosbaar in kouden, moeijelijk oplosbaar in kokenden alkohol.. Schapentalk is harder en broozer, nagenoeg zonder reuk, lost nog minder gemakkelijk op in alkohol, en smelt bij 38—40°C. Om talk te verkrijgen, kookt men het klein-gesneden vet met water ten bedrage van de helft van zijn gewigt, onder toevoeging van 1% zwavelzuur in een gesloten ketel, terwijl de kwalijkriekende dampen worden afgeleid. Men kan echter het vet verhitten met stoom. Wat achterblijft, wordt uitgeperst, en de talk door het voorts te smelten met water, onder toevoeging van loodsuiker, salpeterzuur, zwavelzuur of chroomzuur kalium, met zwavelzuur, gezuiverd.

Het verlies bedraagt bij het smelten met zuiver water 15° en bij het bezigen van zwavelzuur 5—8%. Laat men gesmolten talk onder gestadig omroeren tot 20—25% afkoelen, dan verkrijgt men door uitpersing de dikke, brijachtige talkolie. Vooral Rusland levert eene groote hoeveelheid talk, — voorts ook andere landen van Europa, alsmede Australië en Zuid-Amerika. — Wijders heeft men plantaardigen talk, op dergelijke wijze zamengesteld als dierlijke talk, maar met een hooger kookpunt. De Chinésche talk, verkregen van de vaste vetlaag, die de zaden van Stillingia sebifera omgeeft, wordt in China, Oost- en West-Indië door smelting en uitpersing verkregen; hij is kleurloos of groenachtig wit, vrij hard, smelt bij 37—40°C., bestaat uit stearine en palmitine, reageert zuur door zijn gehalte aan azijnzuur en pro-pionzuuren dient in China en Engeland tot het vervaardigen van kaarsen en zeep.

Vateriatalk, uit het zaad van Vateria indica door verwarming en uitpersing verkregen, is geel, later kleurloos, riekt aangenaam, smelt bij 36,4° C. bestaat uit vaste vetten en vrije vetzuren, bevat 2% vette olie en dient in Engeland tot het vervaardigen van kaarsen. Virolavet, uit het zaad van Virola sebifera in Guyana door uitkoken en persen gewonnen, is geelachtig, van binnen vaak bruinachtig met stipvormige kristallen, riekt in verschen toestand naar muskaatboter, maar wordt spoedig ranzig, smelt bij 44° C., maar geheel en al bij 50°C., en dient tot vervaardiging van kaarsen en zeep. Mirica-was, uit de bessen van Mirica cerifera en andere Mirica-soorten verkregen, is groenachtig, riekt eenigzins geurig, smelt bij 45,5—49°C., bestaat uit vetten en wordt op dergelijke wijze gebruikt als was. Japansch was, uit het zaad van Rhus succedanea in China en Japan door verwarming en persing verkregen, is lichtgeel, gelijkt op was, wordt na lang liggen bruinachtig, smelt bij 50—55°C., bestaat uit palmitine en is het belangrijkst van alle plantaardige vetten. Het wordt in aanzienlijke hoeveelheid naar Europa gebragt en aldaar met was vermengd. Zie ook onder Bassia.

< >