Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Tácitus

betekenis & definitie

Tácitus. Onder dezen naam vermelden wij:

Publius Cornelius Tácitus, een beroemd Romeinsch geschiedschrijver, geboren te Rome omstreeks het jaar 54 na Chr. Hij klom er op tot de aanzienlijkste eerambten, en was als redenaar vermaard. Hij was vermoedelijk in in 79 quaestor, in 81 tribunus plebis of aedilis, in 88 praetor, voorts waarschijnlijk gedurende vier jaar stadhouder eener provincie buiten Rome, bekleedde in 97 het consulschap, trad in 100 met den jongeren Plinius in een belangrijk regtsgeding weder als redenaar op, wijdde zich daarna uitsluitend aan zijne geschiedkundige werkzaamheden, en overleed na 117. Zijn oudste geschrift is de „Dialogus de oratoribus”, waarin hij de oorzaken van het verval der welsprekendheid behandelt; dit geestrijk geschrift, slechts gedeeltelijk tot ons gekomen en waarschijnlijk omstreeks het jaar 80 vervaardigd, wordt thans, in spijt van de bedenkingen der twijfelaars, algemeen aan Tácitus toegekend. Daarop volgden in 98 twee kleinere geschriften namelijk: „Vita Agricolae” en „Germania (eigenlijk: „De origine, situ, moribus ac populis Germanorum”)”; het eerste is eene levensbeschrijving van Onaeus Julius Agricola, den schoonvader van Tácitus, en het tweede een tafereel van Germania (Duitschland) in die dagen. Zijne beide hoofdwerken echter zijn de „Historiae” en de „Annales”; het eerste bevatte in 16 boeken de geschiedenis van 70—95 na Chr., en het tweede, later opgesteld, die van 14—70 na Chr., zoodat zij te zamen de geschiedenis vormden van het keizerrijk, van Tiberius af tot aan den dood van Domitianus. Van beide werken zijn echter slechts gedeelten bewaard gebleven; van de „Historiae” de eerste vier boeken en een gedeelte van het vijfde, — van de „Annales” de eerste zes (althans nagenoeg) en de laatste zes, hoewel deze laatsten zich in een zeer gebrekkigen toestand bevinden. De bewaard gebleven gedeelten ontvouwen een treffend tafereel van de verdrukkingen, welke het Romeinsche volk verduren moest onder den achterdochtigen en wreeden Tiberius (Annales L. 1—6), van het door vrouwen en vrijgelaten slaven bestuurde wanbeheer van Claudius (L. 11—12), van de verregaande dwingelandij van Nero (L. 12—16) en van de burgeroorlogen, die na den dood van laatstgenoemde (69 en 70) het rijk teisterden (Historiae).

Tácitus zelf is vervuld met bewondering van Rome’s voormalige deugd en grootheid; hij is derhalve in zijn hart een republikein. Intusschen is hij er volkomen van overtuigd, dat het verbasterde en zedelooze Rome van zijn tijd niet meer geschikt is voor de republiek. Vandaar de droefgeestige en wel eens bittere toon, die zich overal in zijne geschriften openbaart. Zijne taal is kort en krachtig en maakt daardoor een diepen indruk. De eerste, maar nog zeer onvolkomene uitgave dier geschriften verscheen te Venetië in 1470, en de eerste, waaraan de 6 boeken der „Annales” waren toegevoegd, was die van Beroaldus (1515). Van de latere uitgaven vermelden wij die van Bekker (1831, 2 dln), die van Halm (3de druk, 1874) en die van Nipperdey (1871—1876). Ook heeft men een „Lexicon Taciteum” van Bötticher en een van Gerber en Greef (1877).

Marcus Claudius Tácitus, een Romeinsch Keizer, geboren in 200 na Chr. Hij behoorde volgens zijne verzekering tot de nakomelingen van den beroemden geschiedschrijver en gaf bevel, diens geschriften in alle boekerijen te plaatsen en op kosten van den Staat ieder jaar tienmaal te doen afschrijven. Hij werd na den dood van Aurelianus den 25sten September 276 tegen zijn wil door den Senaat tot Keizer uitgeroepen, en beantwoordde door wijsheid en zachtzinnigheid volkomen aan het in hem gestelde vertrouwen. Voorts streed hij voorspoedig tegen de Alanen, maar werd reeds na eene halfjarige regéring te Tyana in Klein-Azië door de bandelooze soldaten omgebragt. Op hem volgde zijn broeder Florianus Tácitus, die na drie maanden een dergelijk lot ondervond.