Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Cornelius

betekenis & definitie

Cornelius. Onder dezen naam vermelden wij:

Andreas Cornelius, afkomstig uit Stavoren, organist in de kerk te Harlingen en aldaar overleden in 1589. Acht jaar na zijn dood verscheen de bekende „Chroniicke ende warachtige Beschrijvinge van Vrieslant, beginnende nae des Werelts Scheppinge met den jare 3070, ende deurende voort tot na de gheboorte Christi 1565. Eerst door Ockam Scharlensem zeer vlijtelik bijeen gheteekent, ende andermael door Johannem Vlitarp weder vernieut ende verbetert, alsnu ook ten derde mael door Andream Cornelium Stavriensem seer neerstelijk en getrouwelik geschiet is (1597 folio, en 1742 kwarto)”. Het bestaan der eerste 2 bewerkers is door velen in twijfel getrokken. Zeker is het echter, dat Andreas Cornelius, die een ongeletterd man was, een handschrift heeft gebruikt, waaraan hij de eerste 3 boeken dezer kroniek ontleende. Voorts heeft hij gebruik gemaakt van overleveringen en volksverhalen en tevens zijn werk met vele bijgeloovige ongerijmdheden opgesierd.

Karl Sebastian Cornelius, een verdienstelijk Duitsch natuurkundige. Hij werd geboren den 14den November 1819 te Rönshausen in NederHessen, studeerde te Göttingen en te Marburg en vestigde zich in 1851 als privaatdocent te Halle, waar hij voorlezingen hield over verschillende deelen der natuurkundige wetenschap. Hij schreef onder anderen: „Versuch einer theoretischen Ableitung der electrischen und magnetischen Erscheinungen (1854)”, — „Theorie des Sehens und räumlichen Vorstellens u. s. w. (1861)”, — „Grundzüge einer Molecularphysik (1866)”, — „Ueber die Bedeutung des Causalprincips in der Naturwissenschaft (1867)”, — „Grundrisz der physikalischen Geographie (1868, 3de uitgave)” — en „Ueber die Entstehung der Welt u. s. w. (1870)”.

Peter von Cornelius, een uitstekend Duitsch schilder. Hij werd geboren te Düsseldorf den 23sten September 1783, ontving aldaar zijne opleiding en onderscheidde zich reeds op 19jarigen leeftijd door eene fraaije muurschildering in eene kerk te Neusz, waarna hij zijn roem verhoogde door eene reeks van teekeningen voor den „Faust” van Göthe en eene voor het „Nibelungenlied”. In 1811 begaf hij zich naar Rome, bestudeerde er met Overbeck en anderen de stukken der oude meesters en verkreeg door talrijke bestellingen de schoonste gelegenheid, om zijne krachten te ontwikkelen. Voor de villa van den Pruissischen consul generaal Bartholdy vervaardigde hij 2 prachtige cartons, tafereelen uit de geschiedenis van Jozef voorstellende, en dientengevolge werd hem opgedragen, om de villa van den marchese Massini met tooneelen, aan Italiaansche dichters ontleend, te versieren. Reeds had hij zijne teekeningen naar de „Divina commedia” van Dante gereed, toen de kroonprins Lodewijk van Beyeren hem in 1819 naar München riep, terwijl hem tevens het bestuur der Schildersacadémie te Düsseldorf werd toevertrouwd. Bij afwisseling vertoefde hij op die beide plaatsen, bij zijne togten steeds vergezeld van een aantal leerlingen, die zich vooral in het frescoschilderen zochten te bekwamen. In 1825 werd hij directeur der Schilders-académie te München, en hij besteedde eene reeks van jaren aan reusachtige kunstgewrochten, die hem een onvergankelijken roem hebben bezorgd, zooals de groote fresco-schilderstukken in de zalen van de Glyptotheek, aan de Grieksche godenleer en heldensage ontleend en naar zijne cartons gedeeltelijk door hem zelven, gedeeltelijk door zijne leerlingen bewerkt. Prachtig is vooral de zaal met tafereelen uit den Trojaanschen oorlog.

Vermeldenswaardig zijn voorts zijne tafereelen uit de geschiedenis van het Christendom, op de muren en het gewelf van de Lodewijks-kerk te München. Sommige van de hiertoe bestemde cartons vervaardigde hij te Rome, werwaarts hij in 1835 was teruggekeerd. Ook leverde hij teekeningen voor frescoschilderijen in den corridor van de Pinacotheek, welke de geschiedenis voorstellen van de nieuwere kunst. In 1841 riep de Koning van Pruissen hem naar Berlijn. Eene schilderij in olieverf, toen door hem vervaardigd, vond niet zooveel bijval als de reeks van heerlijke cartons, voor het Campo Santo aldaar bestemd. Die cartons, Bijbelsche tafereelen bevattend, zijn door Täter in plaat gebragt. In 1853 ging hij weder naar Rome, doch keerde in 1859 te Berlijn terug, waar hij den 6den Mei 1867 overleed. Al zijne kunstwerken getuigen van zijne rijke, dichterlijke fantasie, terwijl hij tevens smaak en zelfbeheersching genoeg bezat, om steeds de wetten der kunst te eerbiedigen.