Synergismus of medewerking is het kerkelijk gevoelen, dat de mensch zijne verbetering (bekeering) niet uitsluitend verwachten mag van de werking van Gods genade, maar dat hij daartoe ook moet medewerken. Augustinus ontkende de mogelijkheid dier medewerking en vond een volgeling in Luther, terwijl Melanchton aan den mensch het vermogen van zulk eene medewerking toekende. Dit laatste gevoelen was in het Leipziger „interim” opgenomen, en het werd door ondérscheidene godgeleerden gedeeld, bpv. door Strigel. Doch toen Pfeffinger In zijn boek: „De libertate voluntatis humanae” als een voorstander dier meening optrad, ontbrandde onder aanvoering van Amsdorf en Flacius in 1558 de synergistische strijd.
De Wittenbergsche godgeleerden kozen de zijde van Pfeffinger, terwijl het Hertogelijk Hof in het „Confutatieboek (1559)” die leer bestreed en hare verdedigers, Strigel en Hügel, in de gevangenis wierp. Weldra echter nam de Hofgunst een keer, vooral toen in 1660 in een redetwist te Weimar Flacius de erfzonde het wezen van den mensch noemde. Nu werd Strigel in 1562 weder als leeraar aangesteld, terwijl men 40 predikanten, die het gevoelen van Flacius omhelsden, afzette. Kort daarna echter moest het synergismus weder het onderspit delven, daar het in de „Formula concordiae” verworpen was.