Steekspel of tournooi noemde men in de middeneeuwen de ridderlijke spiegelgevechten, welke bij feestelijke gelegenheden werden gehouden. Men meent, dat het eerste groote steekspel in 1036 te Magdeburg heeft plaats gehad, waarna een Fransch edelman, Godefroid de Preuilly, in 1066 de daarop betrekkelijke bepalingen en formaliteiten verzamelde. Het steekspel was eene wapenoefening in vredestijd. Daartoe werden uitnoodigingen gedaan door herauten, doch ieder ridder van onbesproken wandel kon er aan deelnemen.
Later ontstonden vereenigingen tot het houden van steekspelen, en hiertoe werden alleen zij toegelaten, die een zeker aantal adellijke voorouders konden aanwijzen. Door de herauten werd de bevoegdheid der ridders onderzocht; hiertoe werden de helmen en schilden van laatstgenoemden op eene aangewezene plaats ten toon gesteld. Vóór den aanvang van het steekspel werden de algemeene wetten en bepalingen van den kampstrijd openbaar gemaakt en de wapens der deelnemers onderzocht, die daarenboven een zuiveringseed moesten afleggen, verklarende, dat zij door geene helsche magten, toovermiddelen enz. werden bijgestaan. De plaats, waar dit steekspel gehouden werd, heette het tournooiveld, en de eigenlijke kampplaats het krijt. De namen der deelnemers werden door de kampregters op de tournooirol geplaatst, en deze hadden bij de helmdeeling, dat is bij de splitsing der kampioenen in twee partijen, het oppertoezigt. Gedurende den strijd handhaafden zij de tournooiwetten en reikten na den afloop van het wapenspel aan de overwinnende ridders tournooibrieven uit. Zij werden bijgestaan door krijtwaarders met lange staven en door tournooiknechten met korte staven. Rondom het krijt bevonden zich tribunes voor de dames en aanzienlijken en plaatsen voor de verdere toeschouwers.
In ons Vaderland zijn steekspelen gegeven te Geertruidenberg, te Utrecht (op de Neude), te ’s Gravenhage, (op het Tournooiveld) en te Haarlem. In laatstgenoemde stad werd inzonderheid een prachtig steekspel aangerigt door graaf Willem III in 1307 of 1308. De strijd was somtijds man tegen man, te paard en met de lans gewapend, waarmede men elkander uit den zadel zocht te ligten, doch men verdeelde de strijders ook wel in twee partijen. Het eerste noemde men joeste en het tweede bohorde. In het algemeen mogt de stoot met de stompe lans of glavie alleen tegen het hoofd of de borst gerigt worden. Opende één der strijders zijn vizier, dan was de strijd geëindigd.
Bij het gemengde gevecht werd ook het zwaard gebruikt en zoowel te voet als te paard gestreden. Later bezigde men ook scherpe wapenen, zoodat menig ridder in zulke wapenoefeningen sneuvelde. Drie graven van Holland, Floris IV (1235), zijn broeder Willem (1238) en Floris de Voogd (1258), zijn binnen een tijdperk van 25 jaar daarbij omgekomen. Geestelijke en wereldlijke Vorsten verboden eindelijk het houden van steekspelen, en een der Pausen weigerde zelfs aan de daarbij sneuvelende ridders eene Christelijke begrafenis. Dit alles deed echter dat kwaad niet ophouden; het bleef vooral in Frankrijk voortwoekeren, en eerst de dood van Hendrik II (1559) maakte daaraan langzamerhand een einde.