Stearine (C57H110O6) is een bestanddeel van de meeste vetten, waar zij hare plaats inneemt naast palmitine en oleïne. Om het te verkrijgen, vermengt men gesmolten schapenvet met zooveel aether, dat het na het verstijven eene brijachtige massa vormt. Deze wordt bij herhaling uitgeperst en het overblijvende uit den aether gekristalliseerd.
Stearine vormt kleurlooze, parelmoerglanzige schubben, is oplosbaar in kokenden alkohol en aether, maar niet in water, reageert neutraal, smelt bij 62—64° C., verstijft als was en wordt door alkaliën gemakkelijk verzeept. Zij is stearinezuurtriglyceride en kan ook regtstreeks door verwarming van stearinezuur met glycerine verkregen worden. De stearine, welke in den handel voorkomt, is geen neutraal vet, maar een hieruit gevormd mengsel van stearinezuur en palmitinezuur.
Stearinezuur (C18H3602) vindt men als stearine in de meeste vetten, in den regel nevens palmitine en oleïne. Uit deze vetten, vooral uit talk en palmolie, wordt in het groot een mengsel van stearinezuur en palmitinezuur bereid, dat onder den naam van stearine in den vorm van kaarsen in den handel voorkomt. Om het te verkrijgen verwarmde men vroeger het vet met kalkmelk (uit 14% gebranden kalk), scheidde de kalkzeep van het glycerinehoudend water, ontleedde ze met verdund zwavelzuur, waschte het afgescheidene zure mengsel met zwavelzuur, liet het verstijven en perste eindelijk het oliezuur er uit, eerst koud daarna onder eene hydraulische pers bij verwarming der vette massa. Deze werd gezuiverd door het omsmelten der vetzuren en door wasschen met zwavelzuur en water. Thans echter werkt men met gesloten ketels (autoclaves) bij verhoogde drukking (bij 170° C.) en veroorzaakt eene nagenoeg volkomene verzeeping door het bezigen van slechts 2—4% kalk, zoodat men bij de verdere bereiding veel zwavelzuur bespaart. Onder eene drukking van 10—15 athmosphéren worden de vetten ook door zuiver water zonder aanwending van loogzouten ontleed, en wanneer men ze bij 310° C. met verhitten waterdamp in doelmatige toestellen behandelt, kan men de vetzuren en de glycerine overhalen. Beide methoden echter zijn tegenwoordig vervangen door verzeeping met zwavelzuur. Men bezigde aanvankelijk groote hoeveelheden zwavelzuur, doch verminderde deze tot 5%, verwarmde het vet met het zuur tot 175° C. en verkreeg eene vaste, zwarte massa, die gewasschen en onder den invloed van verhitten waterdamp bij 290—300° C. gedestilleerd wordt.
Volgens de nieuwste handelwijze vermengt men de vetten bij 120° C. met 6% zwavelzuur en behandelt en kneedt de massa met kokend water, waarbij eene volkomene ontleding plaats grijpt. Bij de vroegere behandeling met zwavelzuur ontstonden sulphozuren, die vervolgens door water werden ontleed; bij de jongste methode schijnen de vetten door de zuren in zoodanigen toestand te geraken, dat zij gemakkelijk door water verdeeld kunnen worden. Het gewin bedraagt bij de kalkverzeeping in autoclaves 45—48% en bij zwavelzuurverzeeping met destillatie 55—60% grondstof voor kaarsen. Bijproducten bij de bereiding van stearinezuur zijn glycerine en oliezuur. Het is nog niet gelukt, dit laatste door eene geschikte methode in vaste vetzuren om te zetten; immers oliezuur geeft met smeltende alkaliën palmitinezuur en azijnzuur, met salpeterigzuur verstijfd elaïdinezuur. Zuiver stearinezuur verkrijgt men uit zeep, wanneer men deze in 6 deelen water oplost, er 40—50 deelen koud water bijvoegt, het mengsel van zuur stearinezuur en palmitinezuur natrium door omkristalliséren uit warmen alkohol afscheidt, het moeijelijk oplosbare stearinezure zout met zoutzuur ontleedt en het stearinezuur uit alkohol omkristalliseert.
Het vormt zilverglanzige schubben zonder kleur of geur, is gemakkelijk oplosbaar in alkohol en aether, maar niet in water, reageert zuur, smelt bij eene aanmerkelijke uitzetting van het volumen bij 69° C., verstijft in kristallijne schubben en is in kleine hoeveelheden bij eene omzigtige verwarming vatbaar voor overhaling, doch gemakkelijker in het luchtledig met waterdamp. Van zijne zouten zijn die der alkaliën oplosbaar in water, maar zij worden door groote hoeveelheden water ontleed, terwijl de overige zouten onoplosbaar zijn. Eerstgenoemde vindt men in zeep, en het stearinezuur lood in loodzalf. Smelt men stearinezuur met palmitinezuur, dan daalt het smeltpunt van het mengsel. Een mengsel, dat bij 60° C. smelt, droeg te voren den naam van margarinezuur.