Stahl. Onder dezen naam vermelden wij:
Georg Ernst Stahl, een vermaard scheikundige en geneesheer, geboren den 21sten October 1660 te Ansbach, Hij studeerde te Jena, werd in 1687 Hof-arts van den hertog van Weimar, in 1694 hoogleeraar in de geneeskunde te Halle, in 1716 lijf-arts van den Koning van Pruissen, en overleed te Berlijn den 14den Mei 1735. Hij ontwierp het naar hem genoemd scheikundig stelsel, waarin het phlogiston de hoofdrol vervulde, — een stelsel, hetwelk zich staande hield tot aan de komst van Lavoisier. Wijders ontdekte hij vele eigenschappen der alkaliën, metaal-oxyden en zuren. Zijne merkwaardigste geschriften zijn: „Experimenta et observationes chemicae (1731)” en „Theoria medica vera (1707; 2de druk 1831—1833)”.
Friedrich Julius Stahl, een beroemd schrijver op het gebied van staatsregt en tevens een welsprekend redenaar. Hij behoorde tot eene Israëlietische familie, werd geboren den 16den Januarij 1802 te München, omhelsde in 1819 te Erlangen de Protestantsche godsdienst, studeerde te Würzburg, Heidelberg en Erlangen in de regten en vestigde zich in 1827 als privaatdocent te München. In laatstgenoemd jaar schreef hij: „Ueber das ältere römische Klagenrecht” en leverde vervolgens: „Die Philosophie des Rechts nach geschichtlicher Ansicht (1830—1837, 2 dln; 4de druk, 1870)”, een wetenschappelijk werk, dat groot opzien baarde op het gebied van de geschiedenis der staatswetenschap. Hij bouwde daarin zijne regts- en staatsleer op den grondslag der Christelijke wereldbeschouwing en eischte, dat de wetenschap zich bekeeren zou tot het geloof aan de geopenbaarde waarheid der Christelijke godsdienst. In 1832 zag hij zich benoemd tot buitengewoon hoogleeraar te Erlangen en kort daarna tot gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte van het regt, in de pandecten en het Beijersche landregt te Würzburg. Later keerde hij naar Erlangen terug en onderwees er het kerkelijk regt, het staatsregt en de wijsbegeerte van het regt.
In 1840 vertrok hij naar Berlijn als hoogleeraar in laatstgenoemde vakken, en in 1849 benoemde Friedrich Wilhelm IV hem voor levenslang tot lid van de Eerste Kamer, later het Huis der Heeren, waar hij optrad als de woordvoerder van de reactie en van de jonkerpartij. Ook op kerkelijk gebied maakte hij gebruik van zijne betrekking als lid van den opperkerkeraad (1852—1858) ter bevestiging van het Luthersche confessionalismus en tot vernieuwing van de heerschappij der orthodoxe geestelijkheid over de leeken. Staatkundige wisselingen en vooral het aftreden van het ministérie Manteuffel bragten hem in 1858 tot het besluit, laatstgenoemde betrekking neder te leggen. Hierna zette hij met onwrikbare volharding den strijd voort tegen het ministérie van het nieuwe tijdperk en verklaarde, dat het Huis der Heeren in zijn verzet tegen de moderne rigting welligt breken kon, maar niet buigen zou. Hij overleed te Brückenau den 10den Augustus 1861. Van zijne geschriften vermelden wij: „Die Kirchenverfassung nach Lehre und Recht der Protestanten (1850; 2de druk 1862)”, — „ Ueber Kirchenrecht (1845; 2de druk 1858)”, — „Das Monarchische Princip (1835)”, — „Der christliche Staat (1847; 2de druk 1858)”, — „Die Revolution und die konstitutionelle Monarchie (1848; 2de druk 1849)”, — „Was ist Revolution (1ste 3de druk 1852)”, — „Der Protestantismus als politisches Princip (1853; 3de druk 1854)”, — „Die Katholischen Wiederlegungen (1854)”, — „Wieder Bunsen (1ste 3de druk, 1856)”, — „Die lutherische Kirche und die Union (1859; 2de druk 1860)”, — „Siebenzehn parlamentarische Reden (1862)”,— en „Die gegenwärtigen Parteien in Staat und Kirche (1863; 2de druk 1868)”.
P. J. Stahl, eigenlijk Jules Hitzel, een Fransch romanschrijver, geboren te Chartres den 15den Januarij 1814. Hij studeerde te Straatsburg in de regten en verbond zich na zijn terugkeer in 1835 met Paulin, uitgever te Parijs, tot letterkundige ondernemingen. In 1848 werd hij secretaris-generaal van het Uitvoerend Bewind, maar wegens de gebeurtenissen van 1851 nam hij de vlugt naar België. Van zijne geschriften vermelden wij:„Le diable à Paris (1842)”, — „Voyage où il vous plaira (met A. de Musset, 1842—1843)”, — „Nouvelles avontures de Tom Pouce (1843)”, — „Les bijoux parlants (1865)”, — „Histoire d’un prince (1857)”, — „Histoire d’un homme enrhumé (1859)”, — en „Le voyage d’un étudiant (1860; 11de druk, 1875)”. Voorts leverde hij: „La morale familière( 1868; 2de druk, 1874)”, door de Académie bekroond, — en „Théorie de l’amour et de la jalousie (1853)”. Zijn „Magasin d’éducation et de récréation”, sedert 1874 verschijnend, verwierf in 1867 den prix-Montyon.