Staël-Holstein (Anne Louise Germaine, barones van), eene beroemde Fransche schrijfster en de dochter van den minister Necker, werd geboren te Parijs den 22sten April 1766, gaf reeds vroeg getuigenis van haar talent, leverde het tooneelspel: „Sophie (1786)” en het treurspel: „Jane Grey (1790)”, maar baarde vooral opzien door hare „Lettres sur les ouvrages et le caractère de J. J. Rousseau (1789)”. Niet lang te voren was zij volgens den wensch van hare moeder in het huwelijk getreden met den vrijheer van Staël-Holstein, Zweedsch ambassadeur te Parijs. De omwenteling gaf aan haren monarchalen geest eene meer vrijzinnige rigting. Ook na de vlugt van haren vader bleef zij met hare familie te Parijs, ontrukte onderscheidene bedreigde hoofden aan het Schrikbewind en legde den minister Montmorin een plan voor ter redding van het Koninklijk gezin, doch er werd geen gebruik van gemaakt.
Ter naauwernood ontsnapte zij den 2den September 1792 aan de woede van het volk en bereikte het vaderlijk landgoed Coppet in Zwitserland. Nadat zij aldaar korten tijd vertoefd had, begaf zij zich naar Engeland, waar zij hare „Réflexions sur le procès de la reine (1793)” te boek stelde. Toen Zweden in 1793 de Fransche Republiek erkend had, keerde zij met haar echtgenoot terug naar Parijs. Barras werd haar beschermer, toen het Directoire haar wilde vervolgen, en zij verkreeg zooveel invloed, dat Talleyrand op hare aanbeveling tot minister van Buitenlandsche Zaken werd benoemd. In die dagen schreef zij: „Réflexions sur la paix (1794)”, — „Réflexions sur la paix intérieure et la paix extérieure (1795)”, — en „De l’influence des passions sur le bonheur des individus et des nations (1796)”. Hoewel zij reeds in 1796 den huwelijksband, die haar verbond aan haren veel minder ontwikkelden man, had doen losmaken, vergezelde zij hem toch in 1798, toen hij ziek en hulpbehoevend was, naar Zwitserland, waar hij den 9den Mei 1812 overleed. Bij hare terugkomst te Parijs maakte zij kennis met Bonaparte en wist te bewerken, dat de naam van haar vader op de lijst der ballingen werd doorgehaald. Daar Necker in een geschrift het plan van Bonaparte, in Frankrijk eene monarchie te stichten, op eene voor dien despoot onaangename wijze had afgekeurd, moest zijne dochter tot op een afstand van 40 uren gaans verwijderd blijven van Parijs; zij begaf zich dan ook naar Coppet, maar was meestal op reis.
Inmiddels had zij geschreven: „De la littérature considerée dans ses rapports avec les institutions sodales (1799, 2 dln)” en den roman: „Delphine (1803, 6 dln, en later; het laatst van Sainte-Beuve in 1868)”, eene voorstelling van hare eigene jeugd. In 1803 volbragt zij hare eerste reis naar Duitschland, waar zij geruimen tijd te Weimar en te Berlijn vertoefde, en in 1805 vertrok zij naar Italië. Sedert dien tijd was A. W. Schlegel, dien zij te Berlijn had leeren kennen, haar geleider, en de omgang met dezen man had grooten invloed op hare denkbeelden. De vrucht van hare reis naar Italië was de roman: „Corinne ou l’Italie (1807, 2 dln, en later)”, haar fraaiste werk. In 1810 vertrok zij naar Weenen om bouwstoffen te verzamelen voor haar boek: „De l’Allemagne”, doch de geheele oplage werd aanstonds op bevel van den Franschen minister van Policie Savary vernietigd en de schrijfster door Napoleon I uit geheel Frankrijk verbannen. Eerst tegen het einde van 1813 kwam dat boek te Londen in het licht en vervolgens in 1814 te Parijs. Het is rijk aan schoone-denkbeelden, maar ook aan onnaauwkeurigheden. Zij woonde vervolgens weder te Coppet, waar zij in het geheim in het huwelijk trad met den jeugdigen officier de Rocca.
Intusschen werd zij door de Fransche policie vervolgd, zoodat zij zich in het voorjaar van 1812 naar Moskou en naar Petersburg begaf en vervolgens naar Stokholm, waar haar jongste zoon Albert in een tweegevecht werd gedood. In het begin van het daarop volgende jaar ging zij naar Engeland, en eerst na den val van Napoleon keerde zij terug uit hare ballingschap, welke zij in hare „Dix années d’exil (1821)” beschreef. De Verbonden Vorsten bejegenden haar met ongemeene onderscheiding, en haar invloed heeft niet weinig bijgedragen tot een spoedig vertrek der vreemde troepen. Toen Bonaparte van Elba terugkeerde, vertrok zij wederom naar Coppet. Na de tweede Restauratie ontving zij eene vergoeding voor de 2 milloen francs, welke haar vader bij zijn heengaan in de schatkist had achtergelaten, gevoelde zich gelukkig in den kring van vertrouwde vrienden en hield zich bezig met het schrijven van „Considérations sur la Révolution Française (1818, 3 dln)”. Zij overleed den 14den Julij 1817. Hare verzamelde werken zijn in het licht gegeven door haar oudsten zoon.