Simónides, bijgenaamd Jambographus, een Grieksch dichter uit Samos, bragt omstreeks het jaar 650 vóór Chr. eene Samische volkplanting naar Amorgos en schreef een hekeldicht op de vrouwen, o. a. uitgegeven door Welcker (1835). Denzelfden naam droeg een beroemd Grieksch lierdichter, geboren in 556 vóór Chr. te Julis op het eiland Ceos. Op eene uitnoodiging van Hipparchus begaf hij zich naar Athene, waar hij met eene elegie op de bij Marathon gesneuvelde helden de overwinning behaalde en de overige oorlogen tegen de Perzen bezong.
Hij genoot den vriendschappelijken omgang van Hipparchus en later van de aanzienlijkste mannen in Thessalië, doch vertrok op 80-jarigen ouderdom naar Syracuse, waar hij in 458 overleed, nadat hij tot 56maal toe de zegepraal in den dichterlijken wedstrijd had behaald. Hij schreef triumfliederen op de overwinningen der Grieken bij Salamis en Artemisium, dithyramben, hymnen, paeonen, partheniën enz., en onderscheidde zich vooral door zijne klaagliederen (threni). Van zijne puntdichten zijn meer dan 100 bewaard gebleven, en onder deze is dat op het graf der Spartanen bij Thermopylae het merkwaardigst. Fragmenten zijner gedichten werden o. a. verzameld en uitgegeven door Bergk in zijne „Poetae Graeci lyrici (1866)” en door Hartung in zijne „Griechische Lyriker (1857)”.