Sikhs is eigenlijk de naam van eene door Nanak (geboren in 1469) gestichte godsdienstige secte in Pendsjaub in Oost-Indië, waartoe vooral de Dsjat’s overgingen. Zij werd door Gowind tegen het einde der 17de eeuw een uitverkoren volk genoemd en ontving eene militaire inrigting op een theocratischen grondslag. De godsdienst der Sikhs is in het algemeen eene deïstische zedeleer. Zij bestaat hoofdzakelijk in het zingen van liederen, in het gebed om kracht ten goede en in liefdemaaltijden.
Het priesterambt onder hen wordt bekleed door volgelingen van Nimak, Oedasi geheeten, en de voornaamste tempel verheft zich te Amritsar. De Mogol-keizers te Delhi vervolgden de aanhangers der nieuwe leer, en dit leidde tot een staatkundig verbond, „Khalsa” genaamd, waarbij de Vorsten zich tot 12 misl of broederschappen vereenigden, zonder een gemeenschappelijk opperhoofd te erkennen. Onder Gowind moesten zij voor keizer Aurengzeb in het Himalaya-gebergte terugtrekken. Ten tijde van de invallen der Afghanen maakten zij zich meester van eenig grondgebied, en hoewel zij meermalen de nederlaag leden, erlangden zij in 1767 de heerschappij over al het land tusschen de Dsjoemna-rivier ten oosten en de stad Rawalpindi ten westen. In 1788 werden de Oost-Sikhs voor korten tijd afhankelijk van de Mahratten. Grooten invloed echter verwierven zij onder Roedsjit-Sing (geboren 2 November 1780), die zich meester maakte van Lahore, de Bondrepubliek in een éénigen staat hervormde en met militair gezag regeerde. Tevens sloot hij in 1806 een verdrag met de Engelschen en deed eenige jaren later de belofte, dat hij geen aanval zou doen op de Vorsten ten zuiden van de Sedledsj. Toen hij den 27sten Junij 1839 overleed, liet hij aan zijn zoon Kharak-Singh een rijk achter met eene uitgebreidheid van 654 □ geogr. mijl en met een wél-uitgerust leger van 82000 man.
Kharak-Singh overleed reeds den 5den November 1840. De regéring van zijn zoon Nehal werd door paleis-omwentelingen verontrust, en daarbij vervulden eene weduwe van Roendsjit-Sirgh en haar jongste zoon Dhalip-Singh eene merkwaardige rol. Om het leger bezig te houden en tegen volslagene ordeloosheid te beveiligen, werd in December 1845 een krijgstogt ondernomen tegen de Vorsten op den linker oever der Sedledsj, en deze had een oorlog met Engeland ten gevolge, waarin de Sikhs den lOden Februarij 1846 bij Sabraon de nederlaag leden. Bij het verdrag van Lahore van 9 Maart 1846 moesten zij de bergstreek tusschen de Bias en de Sedledsj, alsmede Kasjmir, aan Engeland aistaan, terwijl de Engelschen het regt verkregen, eene bezetting te leggen in Lahore en invloed te oefenen op de regéring. Vele Vorsten der Sikhs waren daarover ontevreden, zoodat er een tweede oorlog tegen de Engelschen uitbarstte. Hoewel de Sikhs onder de leus der godsdienst hunne weerbare mannen opriepen en onder hun aanvoerder Sjer-Singh 40000 man en 28 stukken geschut in het veld bragten, werd na den slag van Goedsjerat (21 Februarij 1849) de geheele armee der Sikhs gevangen genomen en Pendsjaub in het Engelsche keizerrijk Indië ingelijfd. Bij de jongste volkstelling (1872) waren er 1143000 Sikhs.