Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pendsjaub

betekenis & definitie

Pendsjaub of Vijfstroomenland, door de Engelschen Punjab geheeten, is eene grensprovincie van het Engelsch-Indische keizerrijk naar de zijde van Afghanistan en omvat al het land ten noorden van Sindh en Radsjpoetana, tusschen de rivier de Dsjoemna ten oosten en het Soeleimangebergte ten westen, terwijl het in het noorden grenst aan Kasjmir en in het westen aan Afghanistan. De geheele oppervlakte met die der Vazallenstaten heeft eene oppervlakte van ongeveer 9400 geogr. mijl, en de grootste helft hiervan is Engelsch Rijksgebied. Iets meer dan 1/3de der oppervlakte is bebouwd, en 40% is bedekt met naakte gebergten, schrale weiden en woestenijen. In het noordelijke gedeelte verheft zich het Himalaya-gebergte; in het district Kangra verrijst zelfs een merkwaardig gedeelte daarvan met passen ter hoogte van 3294 Ned el.

Men heeft er voorts 2, aan de Himalayaketen evenwijdige middengebergten, namelijk de Siwaliketen en de Zoutbergen. Eigenaardig is in Pendsjaub het aanzienlijk getal groote rivieren, die na een loop van honderde Nederlandsche mijlen als snelle bergstroomen uit het noorden in de vlakte afdalen, deze in verschillende gewesten splitsen en meestal in eene zuidelijke rigting zeewaarts spoeden. In den regentijd zetten zij zich uit tot meren, terwijl zij des zomers zich terugtrekken tot smalle water-aderen, wier met slib bedekte oevers een overvloedigen oogst opleveren. De meeste rivieren van Pendsjaub storten zich uit in de Indus, welke zich ontlast in de Arabische zee, terwijl daarentegen de Dsjoemna hare wateren naar het oosten voortstuwt. Tusschen deze twee vindt men de Vijf Stroomen, die den naam geven aan dit landschap, namelijk de Sedletsj (Hesydrus), de Bias (Hyphasis), de Rawi Hydraotes), de Tsjenab (Acesines) en de Dsjelam (Hyjdaspes). Voorts heeft men er onderscheidene kleinere rivieren. De vlakten, welke zich tusschen deze Vijf Stroomen uitbreiden, zijn niet alle even vruchtbaar; maar die tusschen de Bias en de Sedledsj is de graanschuur des lands. Wijders heeft men er uit den tijd der Mohammedanen vele besproegingskanalen, wier aantal door het Britsch Bewind aanmerkelijk vermeerderd is.

Het bevaarbare Firoesjakanaal werd sedert 1824 met groote kosten hergraven en gezuiverd, en levert thans eene rente van 26%. Het gaat voorts eene grootsche toekomst tegemoet na de voltooging van andere, thans in aanbouw zijnde kanalen, die de Sedledsj en de Dsjoemna of de Indus en de Ganges verbinden. Een belangrijk werk is voorts het graven van het Bari-Doab-kanaal, waarvan de hoofdlijn in 1849—1871 is voltooid, terwijl 2 groote zijkanalen in aanleg zijn. Het klimaat is er meer afwisselend, dan in andere streken van noordelijk Indië. De gemiddelde jaarlijksche warmte bedraagt te Lahore bijna 14° C. Slechts in Julij en Augustus valt er regen, en sneeuw alleen des winters op het Himalaya-gebergte. De regenhoeveelheid beloopt jaarlijks in het noorden 1 Ned. el en in het zuiden 0,177 Ned. el. De bodem levert er wel is waar geene steenkolen, maar des te meer ijzer-, koper- en looderts, alsmede eenig zilver en goud, terwijl het er niet ontbreekt aan klipzout. Uitgestrekte bosschen in het gebergte leveren goed timmerhout; doch in moerassige vlakten heeft men enkel digt kreupelhout.

Men verbouwt er: tarwe, gerst, peulvruchten, groenten, tabak en papavers, die in het voorjaar, — en gierst, maïs, rijst, katoen, suikerriet, koolzaad en indigo, die in het najaar geoogst worden. In het zuiden vindt men dadels, in het noorden thee- en hopplantaadjes. De veeteelt is er van groot belang; in 1869 had men er 7 millioen runderen, en er worden veel paarden gefokt. Het grondbezit der landbouwers is er door de wet van 1868 geregeld; 4/5de van den bodem is privaat eigendom, en het overige behoort aan den Engelschen Staat. De nijverheid levert er allerlei soorten van katoenen, wollen en zijden weefsels, matten van vilt en plantenvezels en onderscheidene ijzeren voorwerpen.

Er worden keurige sjaals uitgevoerd , benevens fraaije gouden en zilveren, met edelgesteenten getooide sieraden. In den jongsten tijd zijn er eenige bierbrouwerijen gesticht. De waarde der door den handel verzondene goederen heeft er eene waarde van 60 millioen gulden. Tot die goederen behooren vooral zout, — voorts: graan, suiker en rijst. De bevaarbare waterwegen zijn er 3900 Ned. mijl en de geopende spoorwegen 912 Ned. mijl lang.

De bevolking bedraagt er volgens de laatste telling (1872) op het Britsch gebied ruim 17'/2 millioen zielen (in de Vazallenstaten bijna 51/3de millioen), onder welke zich 53% Mohammedanen, 34,7 % Hindoe’s en 6,5% Sikhs bevinden. Het aantal Europeanen beloopt er 17500. De meeste Mohammedanen vindt men er langs de lndus, doch hun aantal is klein in de omstreken van Delhi, terwijl de Sikhs hunne woonplaats hebben van Lahore westwaarts tot Ambalah. De inwoners van Pendsjaub stammen af van verschillende rassen. Overblijfselen der oudste inboorlingen vindt men er nog in het Himalaya-gebergte. De Ariërs, die er zich aanvankelijk in de Zoutbergen vestigden, werden er uit verdreven door de Indo-Scythen, die omstreeks het jaar 120 vóór Chr. uit Midden-Azië zoover doordrongen ; zij worden nog vertegenwoordigd door de Dsjat bij Goedsjar.De latere veroveraars uit Arabië, Mongolië, Afghanistan en Tartarije hebben er desgelijks sporen van hunne heerschappij achtergelaten, maar het meerendeel der Mohammedanen is van Indischen oorsprong. De Sikhs vormen eene deïstischBrahmaansche secte. Men spreekt er ten oosten van de lndus het Hindi en aan de overzijde der rivier ten noorden het Pasjtoe en ten zuiden het Beloedsji.

In de noordelijke Himalayastreek bezigt men het Tibetaansch. Men schrijft er met Perzische letters. Ten behoeve van een regelmatig bestuur is het landschap verdeeld in 10 districten en in 32 arrondissementen. Toen het landschap in 1849 eene bezitting der Engelschen werd, vereenigde men het administratief en politiek gezag in één persoon, 't geen echter in 1875 veranderd werd. Men heeft er een Hof van appél en een korps politiedienaren van 22000 man. De belastingen brengen er 45 millioen gulden op. Men vindt er (1874) twee hooge scholen, 22 scholen van middelbaar onderwijs, 180 dergelijke van lageren rang, en 1686 lagere scholen. Er verschijnen 3 dagbladen in het Engelsch en 16 in de landstaal, — voorts 11 tijdschriften.

De geschiedenis van Pendsjaub heeft weinig invloed gehad op die van Indië in het algemeen. Het werd van 1419 tot 1849 door de Sikhs geregeerd. Engeland veroverde het in de jaren 1845—1849 en bezit daarin eene uitvoerpoort naar de zijde van Afghanistan en Kasjmir en een bolwerk tegen RussischAzië. Hasan Abdal, ten oosten van Attok, is de naam van de plaats, waar legers, die uit het westen opdagen, hetzij over den Chaberpas, hetzij, zooals Alexander de Groote, uit het noordwesten van de zijde van Swat, de vlakte bereiken. Volgens Engelsche krijgskundigen was het de grootste fout der oude Indiërs, dat zij op dien weg de veroveraars niet tegenhielden, zoodat de Engelsche regéring aldaar belangrijke vestingwerken heeft aangelegd.

< >