Scrophularineën is de naam van eene tweezaadlobbige plantenfamilie uit de orde der Labiatifloren onder de Monopetalen. Zij omvat meerendeels kruiden of halfheesters met een ronden of vierkanten stengel, afwisselende, tegenoverstaande of kransvormig geplaatste, enkelvoudige, gave of vindeelige, gesteelde of zittende bladeren zonder steunbladeren en met volkomene, meestal onregelmatige bloemen, die okselstandig of tot trossen vereenigd zijn. De kelk is overblijvend en bestaat uit 4 of 5 vrije of eenigzins zaamgegroeide bladeren. De éénbladige bloemkroon is op den bloembodem ingeplant, zelden geheel regelmatig, klok- of radvormig, tweelippig, met eene gelijkmatig of ook zak- of spoorvormig verlengde buis.
De bovenlip is 2- en de onderlip 3-lobbig. De meeldraden bevinden zich in de bloemkroonbuis en zijn meestal tweemagtig, daar de 5de meeldraad geen helmknop draagt, en men vindt ook wel 2 meeldraden van gelijke lengte. De helmdraden zijn draadvormig, de helmknoppen 2-hokkig, met overlangs openspringende hokken. Het bovenstandige, uit een voorste en achterste vruchtblad bestaande vruchtbeginsel is 2-hokkig en de scheiwand verbonden met de middenzuil, die talrijke anatrope zaadknoppen draagt. De eindstandige, enkelvoudige stamper heeft een enkelvoudigen stijl en een enkelvoudigen of 2-lobbigen stempel. De 2-hokkige, meestal veelzadige zaaddoos springt gewoonlijk met kleppen of met een deksel open; zelden is de vrucht besachtig.
De zaden bezitten een vleezig of kraakbeenachtig kiemwit en eene regte of gekromde kiem met korte, stompe zaadlobben. Men kent meer dan 1300 soorten in ongeveer 150 geslachten, die over den geheelen aardbodem verspreid zijn, vooral over de warme gewesten van het noordelijk halfrond. Zij bevatten bittere, zamentrekkende en scherpe bestanddeelen, slijm, hars en aethérische olie en hebben zeer verschillende eigenschappen, zoodat onderscheidene tot de geneeskrachtige kruiden en sommige tot de gifplanten behooren. Ook telt deze familie fraaije sierplanten. Zij omvat als onder-familiën: de Rhinanthaceën, de Antirrhineën en de Verbasceën.