Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Scipio

betekenis & definitie

Scipio is de naam van eene patricische Romeinsche familie, van een tak van het geslacht Cornelius. Van de leden dier familie vermelden wij: Publius Cornelius Scipio, die in de jaren 395 en 394 vóór Chr. de betrekking van Tribunus militaris bekleedde, — Lucius Cornelius Scipio, consul in 350 vóór Chr., — Lucius Cornelius Scipio Barbatus, consul in 290 vóór Chr., van welke beide laatsten in den jongsten tijd grafschriften zijn ontdekt, — voorts de zonen van laatstgemelde, Publius en Cnaeus Scipio, in 218 aangewezen om in Spanje tegen Hannibal oorlog te voeren. Publius, in dat jaar consul, verliet Massilia, toen hij hoorde, dat Hannibal oprukte om over de Alpen te trekken, spoedde zich naar Italië, maar leed aan de Ticinus de nederlaag; hij werd hierbij gewond, zoodat hij niet tegenwoordig kon wezen bij den slag aan de Trebia. De beide broeders voerden daarop gezamenlijk oorlog in Spanje en behaalden onderscheidene overwinningen op de Carthagers, maar werden in 212, toen zij op verschillende punten den strijd wilden voortzetten, beiden geslagen, waarbij zij den heldendood stierven.

De zoon van den consul, Publius Cornelius Scipi Africanus (major), onderscheidde zich reeds als 17-jarig jongeling aan de Ticinus door zijne dapperheid; hier toch redde hij zijn vader het leven en bewees voorts in en na den slag bij Cannae zijn moed en vaderlandsliefde op eene schitterende wijze. Zoowel daardoor als door zijn aangenaam voorkomen verwierf hij in zoo hooge mate de gunst des volks, dat hij reeds in 213 tot aedilis benoemd en na het sneuvelen van zijn vader en oom met het voeren van den oorlog in Spanje belast werd. Hij veroverde er in 210 Nieuw-Carthago (Cartagena) versloeg in 209 bij Baecula Hasdrubal Barcas, dien hij evenwel niet beletten kon, met een leger naar Italië te trekken, verstrooide in 208 onderscheidene Carthaagsche benden, bragt in 207 aan Hasdrubal, den zoon van Gisgo, in een tweeden slag bij Baecula de nederlaag toe en voltooide in 206 door de inneming van onderscheidene steden de onderwerping van Spanje, dat nu in een Romeinsch wingewest herschapen werd. Na zijn terugkeer uit Spanje werd hij in 205 tot consul benoemd, erlangde het beheer van Sicilië en ontving de hem betwiste bevoegdheid, om naar Afrika over te steken. Hij landde dan ook in 204 in de nabijheid van Utica, bragt in 203 aan de Carthagers en hun bondgenoot Syphax, koning van Numidië, eene beslissende nederlaag toe, vernietigde nog andere vijandelijke legers en versloeg in 202 Hannibal bij Zama, zoodat de Carthagers genoodzaakt waren, den vrede te sluiten. Hij vierde daarop een schitterenden triomf en ontving den eernaam van Africanus, welke naar Romeinsche gewoonte op zijne nakomelingen overging. In 199 werd hij censor, in 194 ten tweeden male consul en nam in 190 als legatus van zijn broeder Lucius met ijver deel aan den oorlog tegen Antíochus, koning van Syrië. In 187 werd hij door zijne benijders aangeklaagd van verduistering van oorlogsbuit, maar schoon zijne onschuld bleek, onttrok hij zich aan het openbaar leven en begaf zich naar Liternum, waar hij in 183 overleed.

Zijne kinderen waren: Publius, de pleegvader van Africanus Minor, en Cornelia, de edele moeder der Gracchussen. Zijn broeder Lucius Cornelius Scipio was in 193 praetor, in 190 consul en verkreeg als zoodanig het opperbevel in den strijd tegen Antíochus, hetwelk hem echter niet werd toevertrouwd vóórdat zijn broeder Publius aanbood, hem als legatus te vergezellen. Na de voorspoedige voleindiging van dezen oorlog voerde hij een triomf, ontving den eernaam van Asiaticus of Asiagenes, doch werd later, evenals zijn broeder, van verduistering van gelden beschuldigd en tot eene zware boete veroordeeld. — Publius Cornelius Scipio Africanus Minor, een zoon van Lucius Aemilius Paullus en om die reden ook Aemilianus geheeten, tevens aangenomen zoon van Africanus Major, werd geboren in 185, verwierf reeds vroeg door dappere daden een roemrijken naam en werd bereids in 147 tot consul gekozen, om den strijd tegen Carthago tot een goed einde te brengen. Hij beantwoordde volkomen aan het in hem gestelde vertrouwen doordien hij Carthago in 146 veroverde. Daarop bekleedde hij in 142 de betrekking van censor en werd in 134 ten tweeden male tot consul benoemd en met het opperbevel in den oorlog tegen de Numantijnen belast.

Hij maakte in 133 zich meester van Numantia en ontving den eernaam Numantinus. Gedurende zijne afwezigheid was Tiberius Gracchus als het slagtoffer zijner vrijzinnige wetten omgekomen, en Scipio verklaarde in 132 bij zijn terugkeer openlijk, dat men dien man met regt had gedood. Ook wist hij in 129 te bewerken, dat door een Senaatsbesluit de beslissing over de akkerverdeeling aan de door Gracchus ingestelde Triumviri ontnomen en aan de consuls opgedragen werd, en was voornemens verdere maatregelen aan de volksvergadering voor te stellen tot handhaving der orde, toen hij in den ochtend vóór die vergadering levenloos op zijne legerstede werd gevonden. — Een andere tak dezer familie, afkomstig van den in 212 in Spanje gesneuvelden veldheer Cnaeus Scipio, onderscheidt zich door den bijnaam van Nasica. Daartoe behoorden de volgenden, die allen den naam van Publius Cornelius Scipio Nasíca (met den neus) droegen: de zoon van Cnaeus, consul in 191, door de uitspraak der goden de beste man van Rome, — zijn zoon met den bijnaam Corculum, consul in 162 en 155 en uitblinkende door welsprekendheid en regtskennis, — de zoon van den voorgaande en Serapio bijgenaamd, consul in 136 en later aanleiding gevende tot het vermoorden van Tiberius Gracchus, — en de achterkleinzoon van den voorgaande, ook Quintus Caecilius Metellus Scipio geheeten, consul met Pompéjus en schoonvader van dezen; hij bragt zich in 461 na het noodlottig einde van den burgeroorlog, door zelfmoord om het leven.

< >