Schultens. Onder dien naam vermelden wij drie hoogleeraren, welke zich door beoefening der Oostersche letteren verdienstelijk hebben gemaakt, namelijk:
Albert Schultens, geboren te Groningen den 23sten Augustus 1686. Hij legde zich met grooten ijver toe op het Hebreeuwsch en Arabisch, was eerst predikant te Wassenaar en werd vervolgens hoogleeraar te Franeker (1713) en toen te Leiden (1732), waar hij den 20sten Januarij 1750 overleed. Hij heeft eene lange reeks van geschriften nagelaten, van welke wij noemen: „Institutiones ad fundamenta linguae Hebraeae (1737 en later bij herhaling)”, — eene herziene uitgave der „Grammatica Arabica (1748)” van van Erp, — „Proverbia Salomouis (1748)”, — en „Origines Hebraeae (1724—1738, 2 dln; de druk 1761)”.
Johannes Jacobus Schultens, een zoon van den voorgaande, geboren te Franeker in 1716. Reeds op jeugdigen leeftijd was hij hoogleeraar te Herborn en zag zich in 1749 benoemd tot professor te Leiden, waar hij den 17den November 1778 overleed. Hij was een man van uitgebreide kennis, die met menig geschrift deelgenomen heeft aan de godsdiensttwisten van zijn tijd.
Hendrik Albert Schultens, een zoon van den voorgaande, geboren te Herborn den I5den Februarij 1749. Nadat hij reeds in 1772 eene „Anthologia sententiarum Arabicarum” had uitgegeven, vertrok hij naar Engeland, om te Oxford de studie der Oostersche talen voort te zetten. Ook werd hij aldaar tot magister benoemd. Na zijn terugkeer koesterde baron Bentinck, curator der Leidsche Académie, het plan, hem in de gelegenheid te stellen, op ’s rijks kosten eene wetenschappelijke reis naar Frankrijk, Spanje en Italië te doen; maar dat plan werd verijdeld door de benoeming van Schultens tot hoogleeraar in de Oostersche letterkunde te Amsterdam (1773). Zes jaar later aanvaardde hij een dergelijk professoraat te Leiden en was er met roem werkzaam, totdat de dood hem reeds den 12den Augustus 1793 ten grave sleepte. Behalve academische oratiën leverde hij eenige opstellen in de „Bibliotheca critica” van Wyttenbach, eene uitgave der Arabische fabelen van Bidpai, en eene vertaling van het boek Job.