Schubert. Onder dezen naam vermelden wij:
Gotthilf Heinrich von Schubert, een verdienstelijk Duitsch natuurkundige, geboren te Hohenstein in het land van Schönburg den 26sten April 1780. Hij studeerde eerst te Leipzig in de theologie, daarna te Jena in de geneeskunde en hield als practisch arts te Dresden voorlezingen, verzameld onder den titel: „Ansichten von der Nachtseite der Naturwissenschaften (1808; druk 1840)”. In 1819 werd hij professor te Erlangen, in 1827 te München, voorts geheimraad en lid der Académie van Wetenschappen, en overleed den lsten Julij 1860. Van zijne geschriften noemen wij voorts: „Ahnungen einer allgemeinen Geschichte des Lebens (1806—1821, 2 dln)”, — „Die Urwelt und die Fixsterne (1822; 2de druk 1830)”, —„Das Weltgebäude, die Erde und die Zeiten des Menschen auf der Erde (1852)'’, — „Lehrbuch der Naturgeschichte (21ste druk 1871)”, — „Symbolik des Traums (1814; 4de druk 1862)”, — „Geschichte der Seele (1830, 5 dln; 4de druk (1850)”, — „Die Krankheiten und Störungen der menschliche Seele (1845)”, — „Altes und neues aus dem gebiete der innern Seelenkunde (1824—1844, 5 dln, en later)”,— „Biographien und Erzählungen (1847—1848,3 dln)”, — „Erzählungen (1840—1844), 3 dln)”, — „Erzählungen für die Jugend (1852, 2 dln; 2de druk 1872)”, — „Der Erwerb aus einem vergangenen und die Erwartungen von einem zukünftigen Leben (1853—1856, 3 dln)”, — en „Erinnerungen aus dem Leben der Herzogin Helene Luise von Orleans (1859; 8ste druk 1877)”.
Frans Schubert, een van Duitschlands voortreffelijkste componisten. Hij werd geboren te Weenen den 31sten Januarij 1797 en wegens zijne fraaije stem in de Keizerlijke muziekschool opgenomen, waar hij zich oefende in het bespelen van verschillende instrumenten. Toen zijne stem in de jongelingsjaren veranderde, keerde hij in 1813 terug in de ouderlijke woning. Hier wijdde hij zich aanvankelijk onverdeeld aan de toonkunst, maar werd in 1814, om zich aan de krijgsdienst te onttrekken, hulponderwijzer bij zijn vader. Drie jaar bleef hij deze betrekking waarnemen en wekte tevens door zijne compositiën de aandacht van onderscheidene muziekliefhebbers te Weenen, zoodat hij in 1818 muziekmeester werd bij graaf Esterházy en dezen volgde naar zijn buitenverblijf Zelécz in Hongarije. In den herfst van dat jaar keerde hij naar Weenen terug, waar hij, met uitzondering van eenige uitstapjes, bij voortduring vertoefde en den 18den November 1828 overleed.
In 1868 verrees aldaar een gedenkteeken ter zijner eer. Hij bekleedde geenerlei vaste betrekking; die van Hof-organist wees hij van de hand, en die van vice-kapelmeester der Keizerlijke Hofkapél, waarnaar hij dong, werd aan Weigl toegekend, zoodat hij steeds in bekrompene omstandigheden verkeerde. Men heeft van hem: 4 voltooide en 5 onvoltooide opera’s, 5 operetten, 2 vaudevilles, 1 melodrama, 9 ouvertures (waaronder die van „Fierabras”, „Rosamunde” en „ Alfonso und Estrella”), 5 missen, een groot „Halleluja”, omstreeks 600 liederen van welke de verzamelingen: „Die schone Müllerin”, — „Winterreise”, — „Schwanengesang”, — en „Ausgewahlte Lieder” de meest bekende zijn, 9 symphonieën, 12 strijkkwartetten, het vermaarde „Forellen-klavierquintet” enz. In al die stukken ontwaart men eene schitterende verbeelding, eene ongemeene frischheid van uitdrukking en een onuitputtelijken rijkdom van oorspronkelijke melodieën en harmonieën. Hij is bij uitnemendheid lierdichter op het gebied der toonen.
Friedrich Wilhelm Schubert, een verdienstelijk Duitsch geschiedkundige en statisticus. Hij werd geboren te Königsberg den 20sten Mei 1799, aanvaardde er in 1823 een professoraat en overleed den 21sten Julij 1868. Van zijne geschriften vermelden wij: „Handbuch der allgemeinen Staatskunde von Europa (1835— 1848, 2 dln)”, — en „Die Verfassungsurkunden und Grundgesetze der Staaten Europa’s und der nordamerikanischen Freistaaten (1840— 1858, 2 dln)”. Ook bezorgde hij met Rosenkranz eene nieuwe uitgave der Werken van Kant.