Schonen, in het Zweedsch Skäne, een Zweedsch landschap, omvat het zuidelijk gedeelte van Gothland en is verdeeld in de 2 län Malmö en Christianstad. Het land is er over het geheel vlak, maar draagt een tweetal van het oosten naar het westen voortschrijdende landruggen, van welke de zuidelijke in den Romeleklint zich ter hoogte van 86 en de noordelijke zich in den Kullen ter hoogte van 175 Ned. el verheft. Tot de rivieren behooren er in het zuiden de Westra-Wram en de Käflinge-Aa, en in het noorden de Rönne-Aa en de Helge-Aa. Schonen is de korenschuur van Zweden.
Zijne bewoners onderscheiden zich door een eigen tongval en door het bewaren hunner ouden zeden. De voornaamste bronnen van bestaan zijn er hoofdzakelijk landbouw en veeteelt. Het rijk der delfstoffen levert er looderts, marmer en aluin, en in de laatste jaren worden er ook steenkolen gedolven. Schonen is de zetel van het rijkste gedeelte der Zweedsche aristocratie, welke hier uitgestrekte bezittingen heeft. De aanzienlijkste stad is er Malmö; voorts heeft men er Christianstad, Lund en Helsingborg. Te voren behoorde Schonen aan Denemarken; het werd eerst bij den Vrede van Roeskilde (1658) voor goed aan Zweden afgestaan. Pogingen van Denemarken — de laatste in 1709 — om zich weder van dit gewest meester te maken, bleven zonder gevolg.