Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schmerling

betekenis & definitie

Schmerling (Anton, ridder von), een Oostenrijksch staatsman, geboren te Weenen den 23sten Augustus 1805, studeerde aldaar in de regten en trad in 1829 in staatsdienst. Hij klom spoedig op. Daar hij door zijne geboorte tot de Neder-Oostenrijksche Standen behoorde en zich door vrijzinnige denkbeelden onderscheidde, verkreeg hij, als tegenstander van Metternich, door zijne deelneming aan de volksbeweging van Maart 1848 grooten invloed, zoodat men hem naar Frankfort afvaardigde, om er de beraadslagingen over de nieuwe grondwet voor Duitschland bij te wonen. Na het heengaan van Colloredo belastte hij zich den 19den Mei 1848 gedurende eenige weken met het voorzitterschap in de Bondsvergadering.

De stad Tuin benoemde hem tot lid van het Duitsche Parlement; hier voegde hij zich bij de constitutioneel-monarchale partij en zocht er zooveel mogelijk de belangen van Oostenrijk te bevorderen. De Rijksbestierder benoemde hem tot minister, en schoon hij aanvankelijk de portefeuille van Binnenlandsche en Buitenlandsche Zaken aanvaardde, behield hij ten slotte alleen deze laatste. Daarbij echter met ijver de Groot-Duitsche of Oostenrijksche partij vertegenwoordigde en niets wilde weten van de Pruissische hegemonie, zag hij zich weldra van het meerendeel zijner vroegere medestanders verlaten. Nadat hij om die reden den 15den December 1848 was afgetreden, begaf hij zich naar Olmütz en vervolgens naar Weenen, waar men hem reeds gekozen had tot afgevaardigde naar de Oostenrijksche Nationale Vergadering. Weldra echter keerde hij als Oostenrijksch gevolmagtigde naar het centraal bestuur te Frankfort terug en verzette zich, als een van de meest begaafde leiders der Groot-Duitsche partij, met kracht tegen het Pruissische erfkeizerschap. Toen echter den 27sten Maart 1849 de Pruissische partij de overhand verkreeg, verliet hij tegen het einde van April de Vergadering en begaf zich naar Weenen, alwaar hij den 28sten Julij 1849 zich belastte met de portefeuille van Justitie. Hij kon zich echter niet vereenigen met de reactionaire politiek van het ministérie Schwarzenberg, zoodat hij in het begin van 1852 zijn ontslag nam, waarna hij voorzitter werd van het Hooggeregtshof. Na de afkondiging der nieuwe Oostenrijksche grondwet werd hij als de redder en toekomstige hervormer van Oostenrijk met gejuich door het volk begroet, en den 13den December 1860 ontving hij zijne benoeming tot minister met den bepaalden last, de aangelegenheden van ’s lands vertegenwoordiging, van eeredienst en onderwijs, van kunsten en wetenschappen te leiden.

De organieke wetten voor de vertegenwoordiging van het Rijk en van de verschillenden landen van 26 Februarij 1861 zijn hoofdzakelijk van hem afkomstig. Zij voldeden echter niet aan de verwachting, en hare toepassing werd vertraagd, terwijl von Schmerling vooral met betrekking tot Hongarije veel te kort kwam. Ook bragt hij geene verbetering in de kerkelijke zaken. zijn ijver voor de Groot-Duitsche bedoelingen vervoerde hem tot eene vijandige houding tegen Pruissen, en de voorstellen tot hervorming van den Bond in 1863, alsmede de Sleeswijk-Holsteinsche politiek te Weenen waren daarvan de vruchten. Op zijn verzoek werd hij den 27sten Julij 1865 eervol ontslagen en weder tot voorzitter van het Hooggeregtshof benoemd. In 1861—1865 was hij lid van den Boheemschen Landdag en tevens vertegenwoordigde hij in 1861—1867 Weenen op de Standen vergadering van NederOostenrijk. Voorts werd hij vanwege Bohemen naar den Rijksraad afgevaardigd en den lsten April 1867 door den Keizer voor levenslang tot lid van het Huis der Heeren benoemd, waar hij meermalen de betrekking van eerste vice-president bekleedde. Steeds bleef hij getrouw aan zijne liberale beginselen, aan zijne Groot-Duitsche gevoelens en aan zijne vijandige gezindheden tegen Pruissen.

< >