Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Schijndood

betekenis & definitie

Schijndood (asphyxia) is een toestand, waarin de levensvlam zoo flaauw brandt, dat zijniet merkbaar is, zonder evenwel onvatbaar te wezen voor eene nieuwe opflikkering. Men meent gewoonlijk, dat een menschelijk ligchaam als dood mag beschouwd worden, wanneer de werkzaamheid van het hart en van de ademhaling opgehouden heeft.

Toch vindt men bij verschillende ziekten een toestand, waarin die beide werkzaamheden tot zulk een minimum verminderen, dat alleen de bekwame arts ontdekken kan, dat zij nog niet geheel hebben opgehouden. Aan dien toestand geeft men den naam van schijndood. Bewustheid, gevoel en beweging hebben opgehouden; de huid heeft eene vale doodskleur; van ademhaling ontwaart men oppervlakkig geen spoor, en de polsslag is schijnbaar verdwenen, althans op de plaats, waar men dien gewoonlijk voelt, namelijk bij de hand, en alleen bij eene hoogst naauwkeurige auscultatie bemerkt men iets van de zamentrekking van het hart.

Men meent, dat deze overgang van het leven tot den dood wel een half etmaal kan duren. Schijndood kan ontstaan, door inwendige ongesteldheid, bijv. door flaauwvallen na zware vermoeijenis, alsmede bij hevige krampen, bij hysterie, epilepsie en eclampsie, bij chólera en bij het gebruik van narcotische vergiften, zooals opium, blaauwzuur en chloroform, — bij uitwendige beleedigingen, bijv. bij hersenschudding, verwonding met veel bloedverlies enz., — en door oorzaken van bijzonderen aard, zooals bij pasgeborenen wegens gebrekkige ademhaling, bij drenkelingen, opgehangenen enz.

Voorts is het bekend, dat onlangs (Julij 1879) het zonderlinge gerucht zich verspreid heeft, dat men in Amerika het middel had ontdekt, om levende wezens in een toestand van schijndood te brengen en daarin gedurende een onbepaalden tijd, geholpen door eene temperatuur beneden het vriespunt, te doen blijven, — en tevens het middel om ze ieder oogenblik tot het volle leven terug te roepen.

Het bestudéren van den schijndood is van veel belang wegens het gevaar van levend begraven te worden; doch dit gevaar is vooral gelegen in een al te spoedig ter aarde bestellen en eene onvoldoende lijkschouwing. De vrees daarvoor is wijders zeer overdreven, omdat gevallen van levend te worden begraven tot de groote zeldzaamheden behooren.

Een langdurige schijndood toch komt zeer zelden voor, en dan nog nagenoeg niet anders dan bij pasgeborenen, verdronkenen of opgehangenen. Toch kunnen hysterische vrouwen wel eens dagen, ja, wel eens één of twee weken lang in den staat van schijndood verkeeren, en dikwijls blijven zij daarbij in het bezit van het gehoor en van de bewustheid, zoodat zij het pijnlijke van haren toestand gevoelen zonder zich te kunnen bewegen.

Tot de voorbehoedmiddelen tegen het levend begraven behooren: dat de ter aarde bestelling eerst 3 etmalen na het vermeende sterven geschiede, — dat het lijk, hetzij in eigen woning, hetzij in een lijkenhuis, zorgvuldig bewaakt worde, — en dat er lijkschouwing door een deskundige plaats hebbe. Omtrent het verschil tusschen schijndood en werkelijken dood deelen wij het volgende mede: de ademhaling en de beweging van het hart duren, hoe gering ook, bij den schijndood voort, maar bij den dood niet. Om die bewegingen waar te nemen, houdt men een donzen veertje onder den neus of men plaatst een schaaltje met water op de maagholte, om te zien, of men daarin ook beweging bespeurt, of men houdt vóór den mond een spiegel, om op te merken of deze ook beslaat. Bij vermoedelijken schijndood poogt men de zenuwen te prikkelen door riekende middelen (ammoniak en azijnaether), door het kittelen van den neus, door het besproeijen van het ligchaam met koud water en door de huid te borstelen en te wrijven, vooral op den rug tot herstelling van de ademhaling. Hieraan echter mag men niet veel tijd besteden; men dient namelijk met spoed eene kunstmatige ademhaling te verwekken. Het ligchaam moet daartoe half op den buik en half op zijde gelegd worden, opdat de vloeistoffen uit maag en mond zich onbelemmerd kunnen verwijderen. Daarop doet een persoon de armen van den schijndoode regelmatig op en nedergaan, terwijl een tweede persoon in dezelfde mate den buik eenigzins zamendrukt.

Door eerstgenoemde beweging treedt de lucht in de borstholte en door laatstgemelde wordt zij er uit geperst, zoodat men eene in- en uitademing doet ontstaan. Een goed onderscheidingsmiddel tusschen dood en schijndood bestaat daarin, dat men een mosterdpap op de huid legt of deze op enkele plaatsen met vochtig flanel zóó sterk wrijft, dat de opperhuid er afgeschuurd wordt. Bij een werkelijken dood worden de met mosterdpap belegde plaatsen niet rood, en de afgewrevene plekken niet vochtig, maar droogen spoedig op en vertoonen zich na 6—12 uren geelbruin, hoornachtig hard en eenigzins doorschijnend. Zoogenoemde doodvlekken zijn geen zeker kenteeken van den dood, want men heeft ze opgemerkt bij personen, die nagenoeg door kolendamp verstikt waren, maar gered werden, en men weet tevens, dat men ze bij vele lijken vruchteloos zoekt. De meest te vertrouwen teekenen van den dood zijn verstijving en verrotting. Het is daarom zeer moeijelijk, kort na het sterven over dood en schijndood te beslissen.

< >