Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Scheltema

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Jacobus Scheltema, een verdienstelijk Nederlandsch geschied- en oudheidkundige, geboren te Franeker den 14den Maart 1767. Hij studeerde aan de hoogeschool in zijne geboorteplaats en vestigde zich aldaar als advocaat. Als ijverig patriot verliet hij het land bij de komst der Pruissen in 1787, doch keerde na verloop van 2 jaar terug en vestigde zich korten tijd als koopman te Amsterdam.

In 1795 bragt de Omwenteling hem op nieuw in Friesland; hij beijverde zich, aldaar de nieuwe orde van zaken te bevestigen, zag zich benoemd tot lid der tweede Nationale Vergadering, doch werd in Januarij 1798 met anderen op het Huis in 't Bosch gevangen gezet en eerst na 23 weken ontslagen. In het volgende jaar erlangde hij eene betrekking in het Departementaal geregtshof te Kampen, en werd in 1802 lid van den Zeeraad te 's Gravenhage.

Na de ontbinding van dezen benoemde Schimmelpenninck hem tot lid van den Raad voor convooyen en licenten, en koning Lodewijk verplaatste hem naar Amsterdam met den titel van commies-generaal der convooyen en licenten.

Hij bekleedde die betrekking tot 1810, en werd toen vrederegter te Zaandam. Na het herstel onzer onafhankelijkheid werd hij benoemd tot griffier van het Hoog Geregtshof van financiën en zeezaken te ’s Gravenhage, en na de opheffing daarvan in Januarij 1820 tot griffier bij het Hoog Militair geregtshof te Utrecht, waar hij den 25sten October 1835 overleed.

Van zijne geschriften noemen wij: „Naauwkeurig berigt van het volksfeest te Franeker op den 5den Maart 1795 enz. (1795)”, — „Levensschets van Simon Stijl (1804)”, — „Staatkundig Nederland (1806, 2 dln)”, — „Anna en Maria Tesselschade (1809)”, — „Peter de Groote, keizer van Rusland, in Holland en Zaandam in 1697 en 1712 (2 dln 1815; 3de druk 1842)”, — „Vergelijking van de afschudding van het Spaansche juk in 1572 met die van het Fransche in 1813 (1814)”, — „Alexander, keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam in 1814 (1815)”, — „Bemoediging der Nederlanders bij de landing van Bonaparte (1815)”, — „De laatste veldtogt van Napoleon Bonaparte (1816)”, — „Rusland en de Nederlanden, beschouwd in derzelver wederkeerige betrekking tot den jare 1724 (1819, 4 dln)”, — „Geschied- en letterkundig mengelwerk (1825—1836, 6 dln)”, — „De uitrusting en ondergang der onoverwinnelijke vloot van Philips II in 1588 (1825)”, — „Geschiedenis der heksenprocessen (1828)”, — „Verhandeling over het bewerken van de geschiedenis der Nederlanden (1830)”. — „Over de volksgebruiken der Nederlanders bij het vrijen en trouwen (1830)”, — en „Berigt en beoordeeling van het werk van mr. C. A. Schaab, getiteld: de geschiedenis en uitvinding der boekdrukkunst door Johann Gensfleisch, genaamd Guttenberg te Mentz (1832)”, benevens een groot aantal opstellen in tijdschriften, dagbladen enz.

Paulus Cornelis Scheltema, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Franeker den I4den December 1752, was secretaris van Wijnbritseradeel en notaris te Sneek, vervolgens ontvanger der rijksbelastingen in verschillende gemeenten, en overleed te Franeker in Julij 1835. Hij ijverde zeer voor de verbetering van den landbouw en zag zijne prijsverhandelingen over dat onderwerp tot twaalfmaal toe met goud of zilver bekroond. Ook schreef hij eene „Verzameling van spreekwoorden, gezegden en anecdoten enz. (1826 en 1831; 2 stukken)”.

Pieter Scheltema, een verdienstelijk Nederlandsch oudheidkundige. Hij werd geboren te Amsterdam den 15den Julij 1812, studeerde in de letteren en zag zich na zijne promotie benoemd tot stedelijk en provinciaal archivaris in zijne geboortestad. Hij schreef: „Oud en nieuw, uit de vaderlandsche geschiedenis en letterkunde verzameld (1844 en 1847, 2 dln)”, — „De Beurs van Amsterdam (1846)”, — „Hendrik van Brederode te Amsterdam in 1567 (1846)”, — „De ijzeren kapel der oude Sint-Nicolaaskerk (1848)”, — „Het leven en de letterkundige verrigtingen van den geschiedschrijver Jacobus Scheltema (1849)”, — „De graaf van Leicester te Amsterdam in de jaren 1586 en 1587 (1851)”, — „Rembrandt, redevoering over het leven en de verdiensten van Rembrandt van Rijn (1853)”, — „Aemstels oudheid of gedenkwaardigheden van Amsterdam (1855—1871, 6 dln)”, — en „Het archief van Amsterdam beschreven (1862)”.

Carel Steven Adama van Scheltema, een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige en dichter, geboren te ’s Gravenhage den 25sten Januarij 1815. Na het voleindigen zijner godgeleerde studiën werd hij achtervolgens predikant te Colynsplaat, Hoorn en Amsterdam (1849), waar hij thans nog werkzaam is. Sedert 1859 is hij tweede secretaris van het Nederlandsch tractaatgenootschap en redacteur van den „Bijbelschen Almanak.’'

Ook was hij bij herhaling lid van het hoofdbestuur der Nederlandsche vereeniging tot afschaffing van den sterken drank en in 1826 een der vier stichters van de Nederlandsche zondagschoolvereeniging.

Hij schreef: „Immanuël, kerstdagsfeestlied (1845)”, — „Lessen van levenswijsheid, eene geordende dichterlijke bloemlezing uit Salomo’s Spreuken (1848)”, — onderscheidene kerkliederen in den gezangbundel der Hersteld Evangelisch Luthersche gemeente,— „Hulde aan Willem Egeling (1858)”, — „Perpetua en Miles Standish (1859)”, — „Vriendschapsaandenken, aanteekeningen op eene reis door Engeland en Schotland (1862)”, — „Wat goeds ik in den vreemde zag. Schetsen uit de reisportefeuille (1864, 2 dln)”, — „Kinderliederen, Dieffenbach nagezongen (1870)”, — „Natuur en leven, 45 tweestemmige liederen van Dieffenbach (1870)”, — „In het land der vreemdelingschap, zangen des geloofs (1870)”, — „Voor huis en school, liederen (1870, 2 dln)”, — „Zingt den Heer, vierstemmige liederen (1873, 2 dln)”, — „Dient den Heer, liederen en verhalen (1873)”, — „Het verhoor van sir Jaspar (1873)”, — „Ons gezangboek, psalmen en gezangen voor bijzonder en openbaar gebruik (1874)”, — en vele andere gedichten, benevens bijdragen in jaarboekjes en tijdschriften.

Michaël Wilhelm Seheltema Evertszoon, een verdienstelijk Nederlandsch philanthroop, geboren te Amsterdam den 13den October 1826. Hjj ontving zijne opleiding aldaar aan het seminarium der Remonstranten en was achtervolgens predikant te Nieuwkoop, Zwammerdam, Woerden en Dockum, in welke laatstgenoemde stad hij bij voortduring werkzaam is.

Hij schreef onderscheidene opstellen in „Woorden van stichting (1860; 2de druk 1867)”, — voorts: „Schetsen (1866: 2de druk 1867)”, — „Nieuwe bundel schetsen (1873)”, —„Geschiedenis van de oprichting der vereenigde Christelijke gemeente te Dockum in 1796 (met dr. P. C. van Wijk, 1874)”, — en onderscheidene stukken over de „Weezenverpleging”, terwijl hij als oprigter, directeur en secretaris van de Maatschappij tot opvoeding van Weezen de belangen dier ouderloozen zooveel mogelijk zoekt te behartigen.

< >