Sago (De), een belangrijk voedingsmiddel in het zuiden van Azië, wordt vooral verkregen van verschillende soorten van palmboomen, byv. van Metroxylon König uit de groep der Loricatae, van M. Rumphii Mart. (zie bijgaande figuur) en van M. laeve Mart. Deze laatste soort groeit In Siam, op Amboina, Sumátra, Bornéo enz. op moerassige plaatsen. Verlangt men sago, dan velt men den boom, splijt hem open en haalt het merg er uit. Dit laatste tot poeder gebragt, doet men in een kuip; het wordt met water gezuiverd, door eene zeef gegoten, waarop de vezels achterblijven, en daarna met rust gelaten, zoodat het bezinkt.
Dit bezinksel is het ruwe sagomeel. Een boom, die 15 jaar oud is, kan 400 Ned. pond sago opleveren. Er zijn nog onderscheidene andere palmboomen, die sago bezorgen, zooals Corypha umbraculifera, Arenga saccharifera, Sorassus flabélliformis enz. Voorts verkrijgt men dat meel van verschillende soorten uit de familie der Cycadeën, bijv. van Cycas circinalis L., een boom ter hoogte van 12 Ned. el, met bladeren ter lengte van 3 Ned. el. Wij geven daarvan eene afbeelding in fig. 2, namelijk in a een vrouwelijk vruchtblad op de helft der natuurlijke grootte, in b een mannelijk meeldradenblad van onder, in c dit laatste van boven, en in d een stukje van de bladspil met een vinblad. Op Java behoort Corypha Gébanga tot de sago-verschaffende boomen, en in West-Indië Oreodoxa oleracea, alsmede Manihot utilissima en M. Aipi, welke gewassen ook naar Oost-Indië zijn overgebragt. In ons land wordt veel zoogenaamde sago vervaardigd van aardappelmeel. Daartoe verwarmt men dit laatste in een vochtigen toestand tot 70 of 80° C., perst het vervolgens door eene doorboorde plaat en verdeelt de daar doorheen gedrongen cylinders aanstonds in stukjes, die een weinig gedroogd, daarna in een omdraaijend vat rond gerold en eindelijk in een omwentelenden cylinder geheel gedroogd worden.