Rundsjit-Singh, koning van Lahore, geboren den 2den November 1780 te Gugaranvala in de nabijheid van de stad Lahore en een zoon van Maha Singh, bestuurder van een district der Sikhs, volgde op 12-jarigen leeftijd dezen op onder de voogdijschap zijner moeder als beheerscher over Misoel. Op volwassen leeftijd wist hij zijn gebied aanmerkelijk te vergrooten en zag zich in 1799 beleend met Lahore. Door het verdrag van Loedianah (5 December 1805) werd bepaald, dat de Sedledsj grensrivier zou wezen tusschen zijn grondgebied en dat der Britten, zoodat hij zijne veroveringen enkel naar de zijde van Pendsjaub en Afghanistan kon uitstrekken.
Nadat hij in 1813 Attok door verraad en in 1818 Moeltan stormenderhand ingenomen had, viel in 1819 Khsjmir in zijne handen, waarna hij den titel aanvaardde van Maharadsja (Grootkoning) van Pendsjaub. Toen voorts eenige officieren uit het leger van Napoleon zijne krijgsmagt op Européschen voet hadden georganiseerd, wierp hij zich op tot alleenheerscher in geheel Pendsjaub en ontrukte in 1829 Pesjawar aan de Afghanen. In 1838 sloot hij een verbond met de Engelschen, en overleed den 27sten Junij 1839.