Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Ricinus

betekenis & definitie

Ricinus Tourn. of wonderboom is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Euphorbiaceae. Het omvat boomen, heesters en kruiden met groote, afwisselende, schildstelige, handvormige bladeren, éénhuizige bloemen en drooge, 3-hokkige, 3-zadige zaaddoozen. De meest bekende soort is R. communis L., die in de keerkringslanden meer dan 12, doch in het zuiden van Italië slechts 3 tot 5 Ned. el hoog wordt. Zij heeft een hollen stengel, 7 tot 11-lobbige bladeren, welke eene middellijn hebben van eene Ned. el, in eene bloemaaar ter lengte van omstreeks eene Ned. el, met vrouwelijke bloemen aan den top en mannelijke daaronder, — voorts met gele helmknoppen en roode stempels, met drooge, ronde zaaddoozen en ovale, eenigzins platgedrukte, grijze of lichtbruine zaden.

Deze plant is afkomstig uit Oost-lndië, maar werd reeds vroeg naar elders overgebragt, zoodat men haar thans ook in het noordoosten van Afrika, in het gebergte van Midden-Perzië en in den Caucasus in het wild aantreft. Zij voegt zich zoo goed naar ieder klimaat, dat zij zelfs bij Christiania nog rijpe zaden voortbrengt. Als sierplant wordt zij bij ons in een aantal verscheidenheden gekweekt en zij vormt eene fraaije bladplant. Hare bladeren dienen tot voedsel voor den Bengaalschen zijdeworm (Bombyx cynthia) en worden op de Antillen en in Senegal aangewend tegen scheele hoofdpijn en ter bevordering van de melk afscheiding. In Italië wordt zij onder den naam van Palma Christi met groote zorg gekweekt, en men vindt ze te Florence in broeikassen, om ook in den winter over hare bladeren te kunnen beschikken. De zaden hebben een scherpen smaak, zijn vergiftig en bevatten ongeveer 40% vette olie. Deze, ook wonderolie geheeten, is helder of geelachtig, doorzigtig, dikvloeibaar, zonder reuk, smaakt zacht met een scherpen nasmaak, heeft een soortelijk gewigt van 0,95—0,97, verstijft bij —18° C., laat zich bij 20° C. met sterken alkohol en aether vermengen, wordt in de opene lucht ranzig en taai, bestaat uit glyceriden van het stroopdikke, scherp en bijtend smakende ricinusoliezuur en onderscheidene vaste zuren, begint bij 265° C. te koken en wordt ontleed bij het vormen van oenanthol, oenanthzuur, acroleïne en een sponsachtig overschot, en geeft, met kaliloog gedestilleerd, caprylaidehyd en met salpeterzuur oeranthylzuur. Zij werkt zeer purgérend, maar de oorzaak van deze werking is niet bekend.

Men gebruikt ze alzoo ter bevordering van den stoelgang, als beveiligend middel tegen motten en ander ongedierte, bij huidziekten, tot het maken van zeepen, haaroliën enz. Ook wordt zij in Indië gebrand. De ricinusplant en hare olie waren reeds in de dagen van Heródotus in Egypte bekend. In Griekenland werd dit gewas onder den naam van kiki gekweekt. Theophrastus noemde het croton, en Diocorides bezigde het zaad als purgeermiddel. Ook Albertus Magnus kweekte die plant, en deze komt in de 16den eeuw voor onder den naam van kik.

Later geraakte zij in vergetelheid, en eerst in de tweede helft der voorgaande eeuw werd de olie weder aangebragt uit West-Indië. Van 1870—1871 werd uit Calcoetta eene hoeveelheid van 6550 gallons ricinus-olie uitgevoerd. Daarenboven komt zij uit Italië, vooral uit de omstreken van Verona en Legnano in den handel. Met den gewonen wonderboom komt de Afrikaansche vrij wel overeen. Van dezen geven wij eene afbeelding, namelijk in a van een bloemen- en bladerendragenden tak, in b van eene vrouwelijke bloem, in c van eene vrucht, in d van deze in doorsnede, en in e van een zaad.

< >