Richthofen. Onder dezen naam vermelden wij:
Karl Otto Johannes Theresius von Richthofen, een uitstekend geschiedkundige. Hij werd geboren den 30sten Mei 1811, bekleedde eenigen tijd de betrekking van hoogleeraar aan de universiteit te Berlijn, was voorts lid van het Huis van Afgevaardigden en heeft een beroemden naam verworven door zijne geschriften over het Friesche regt, namelijk: „Friesische Rechtsquellen (1840)’ , — „Altfriesisehes Wörterbuch (1840) ’, — eene uitgave der „Lex Frisionum (in de „Monumenta" en op nieuw bezorgd door de Geer in 1866)”, — en „Zur Lex Saxonum (1868)’.
Ferdinand, vrijheer von Richthofen, een vermaard reiziger en aardkundige. Hij werd geboren den 5den Mei 1833 te Karlsruhe in Silézië, studeerde te Breslau en te Berlijn en promoveerde in 1856. In den zomer van dat jaar volbragt hij een geologischen ontdekkingstogt door Tyrol en bezocht voorts tot 1860 de geologische school te Weenen. In laatstgenoemd jaar vergezelde hij de Pruissische expeditie naar Oost-Azié, bezocht Japan, China, Siam, Manila en de Nederlandsche Koloniën, o. a. aan bekende gedeelten van Java, — ondernam eene reis van Bangkok in Siam over land naar Moeimein aan de Golf van Bengalen en was voornemens, uit Calcoetta door Midden-Azië te trekken, doch zag zich in de volvoering van dat plan belet. Nu vertrok hij naar San Francisco, deed eene reis door Californië en de Sierra Nevada en begaf zich in 1868 naar Sjanghai, vanwaar hij tot in 1872 togten volbragt door China en Japan. Nadat hij in 1872 in Europa was teruggekeerd, werd hij in 1873 voorzitter van het Aardrijkskundig Genootschap te Berlijn, welke betrekking hij bekleedde tot in 1876.
In 1875 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de geologie aan de universiteit te Bonn, doch stelde bij het aannemen dier benoeming de voorwaarde, dat hij zijne betrekking eerst na het voltooijen van zijne reisbeschrijving zou aanvaarden. Tot het volbrengen van dien uitgebreiden wetenschappelijken arbeid geniet hij van Rijkswege eene jaarlijksche toelage. Zeer merkwaardig noemt men zijne onderzoekingen over het lösz (gele aarde) in China, — over de steenkolenbeddingen aldaar, — over de uitbreiding van het nummulietengesteente in China, Japan en de Philippijnsche Eilanden, —zijn stelselmatig geschrift over de trachietgesteenten, — en zijne statistiek over den goudrijkdom van Californië. Behalve talrijke opstellen in tijdschriften leverde hij: „Geognostische Beschreibung der Umgegend von Predazzo (1860)”, — „Die Kalkalpen von Vorarlberg und Nordtirol (1865)", — „Die Metallproduktion Kaliforniens (1865)”, — „Studiën aus den ungarisch-siebenbürgischen Trachytgebirgen", — „The natural System of volcanic rocks”, — en eindelijk het eerste deel (inleiding) van het groote werk: „China. Ergebnisse eigener Reisen und darauf gegründeter Studiën (1877)’.