Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Richelieu

betekenis & definitie

Richelieu. Onder dezen naam vermelden wij:

Armand Jean Duplessis, hertog de Richelieu, een beroemd Fransch staatsman, geboren te Parijs den 5den September 1585. Hij verliet, om het bisdom Lugon voor zijn geslacht te behouden, reeds vroeg de bereids ingeslagene militaire loopbaan en studeerde in de godgeleerdheid. Reeds op 22-jarigen leeftijd werd hij bisschop van Lugon, zag zich in 1614 door de geestelijkheid van Poitou benoemd tot afgevaardigde naar de Vergadering der Algemeene Staten, wist door vleijerij de gunst van het Hof te verwerven, en werd door de koningin-moeder, Maria dei Medici, tot aalmoezenier en door haren gunsteling Concini tot lid van den staatsraad verheven, waar hij de betrekkingen waarnam van staatssecretaris van het departement van Oorlog en minister van Buitenlandsche Zaken. Na den val van den gunsteling moest hij in 1617 naar zijn bisdom terugkeeren en later te Avignon zijn verblijf houden, alwaar hij de „Défense des principaux points de la foi catholique” en de „Instruction du chrétien” in het licht gaf. In 1619 werd hij tot herstelling van den vrede tusschen de partij der Koningin-Moeder en die des Konings weder naar het Hof geroepen en bragt er den Vrede van 10 Augustus 1620 tot stand. In 1622 werd hij cardinaal, en na den dood van Luynes (1624) lid van den staatsraad, hoewel hij aldaar geene stem had, omdat de Koning hem wantrouwde. Na korten tijd echter had Richelieu die belemmering van zijn gezag uit den weg geruimd, en na het verbannen van Vieuville werd hij het hoofd van den staatsraad en wegens de zwakheid en onbekwaamheid des Konings gedurende 18 jaar de beheerscher van Frankrijk. Zijne buitenlandsche staatkunde had geen ander doel dan Frankrijk door verzwakking der Spaansch-Oostenrijksche magt tot de eerste mogendheid van Europa te verheffen, terwijl hij in het binnenland zooveel mogelijk al het staatkundig gezag aan de Kroon wilde opdragen.

Daartoe moest hij den invloed der zelfzuchtige Grooten vernietigen en aan de voorregten der Hugenoten een einde maken. Met moed en volharding streefde hij naar dat doel, schoon gestadig belemmerd door het wantrouwen en den naijver des Konings, en hij deinsde voor geen middel, hoe wreed en hard ook, terug, om den adel te vernederen. Onophoudelijk had hij te worstelen met zamenspanningen der edelen, waaraan de naaste bloedverwanten van het Koninklijk Huis deel namen, en hij moest ze telkens met snelheid en vaak op eene bloedige wijze onderdrukken. De waardigheden van groot-admiraal en van connetable werden afgeschaft, en in 1627 deed Richelieu door eene vergadering van Notabelen zich benoemen tot hoofdopziener der zeemagt, vormde zelf een leger en eene vloot en vernietigde door het innemen der vesting La Rochelle (28 October 1628) den staatkundigen invloed der Hugenoten, terwijl hij evenwel aan hunne godsdienstoefening geene bezwaren in den weg legde. Daarop zocht hij de magt van Oostenrijk te verzwakken. Het voorwendsel hiertoe werd gevonden in den Successie-oorlog van Mantua (1629—1631), waarin de hertog van Nevers, een vazal van Frankrijk, betrokken was. Richelieu, den 21sten November 1629 tot eersten minister benoemd, trok in 1630 als generalissimus aan het hoofd van een leger over de Alpen, veroverde Pignerol, en verkreeg bij den Vrede van Cherasco (6 April 1631) Mantua voor Nevers en de ontruiming van Valtellino door de Keizerlijke troepen, aan welke hij door zijn verbond met Gustaaf Adolf ook in Duitschland moeijelijkheden in den weg legde. De pogingen der Koningin-Moeder om den Koning tot het ontslag van Richelieu te bewegen, leden schipbreuk op zijn invloed bij Lodewijk, en Maria, zich reeds zeker wanend van de overwinning, zag zich na een onderhoud van Richelieu met den Koning plotselijk door allen verlaten (la joumée des dupes, 11 November, 1630).

Nu deed Richelieu, tot pair, hertog en gouverneur van Bretagne benoemd, vele zijner vijanden uit den adel in hechtenis nemen en ter dood veroordeelen of verbannen. Maria en Orleans namen de wijk naar Brussel, en het plan van een gewapenden inval viel geheel en al in duigen; hierbij werd de laatste Montmorency gevangen genomen en ter dood gebragt. Inmiddels gaf Richelieu met onvermoeiden ijver gevolg aan zijn voornemen tot verzwakking van Oostenrijk, welks vijanden in Duitschland h{j met geld ondersteunde, totdat hij in 1635 openlijk deel nam aan den oorlog. Met hetzelfde oogmerk verklaarde hij in 1635, nadat hij met de Republiek der Vereenigde Nederlanden eene overeenkomst gesloten had omtrent de verdeeling der Spaansche Nederlanden, den oorlog aan Spanje; deze was aanvankelijk niet voorspoedig, maar nam later eene gunstige wending. De Cataloniërs werden door hem tegen Spanje opgehitst, en hij bevorderde de verheffing van het Huis Braganza op den troon van Portugal, terwijl hij door ondersteuning der Schotten en Presbyterianen medewerkte tot het treurig uiteinde van Karel I, koning van Engeland. De betrekkingen, door Cinq Mars met medeweten des Konings met de Spanjaarden aangeknoopt, om den cardinaal te doen vallen, eindigden met de teregtstelling van den hertog van Bouillon, de Thou en Cinq Mars, en tusschen den Koning en zijn alvermogenden minister bleef de voormalige verhouding bestaan. Richelieu overleed den 4den December 1642, nadat hij den Koning Mazarin tot zijn opvolger had aanbevolen. Zijne goederen vielen ten deel aan zijn neef Armand Jean de Vignerod.

De schrandere cardinaal heeft de grondslagen gelegd voor de magt van Frankrijk. Wél was onder zijn bestuur de druk der belastingen zeer zwaar, maar tevens was de vermeerdering van het Koninklijk gezag zegenrijk voor de lagere volksklassen, dewijl zij daardoor tegenover den adel meer regtsveiligheid en vrijheid van beweging erlangden. Hoewel zelf met de waardigheid van cardinaal bekleed, wist hij tegenover den Heiligen Stoel de regten van het Koningschap te handaven; hij bragt tevens een beteren geest in de R. Katholieke Kerk in Frankrijk, zoodat zij haar overwigt op de Hugenoten behield. Hij onderscheidde zich door eene rustelooze werkzaamheid, door eene ongemeene ingenomenheid met weelde en pracht en door vele zonderlinge invallen. Pater Joseph had bij hem een alvermogenden invloed. Voor ’t overige bevorderde Richelieu de wetenschappen en kunsten, hervormde de Sorbonne, stichtte in 1635 de Fransche Académie, bouwde het Palais Royal en deed door de Hofboekdrukkerij fraaije uitgaven bezorgen van Romeinsche en Grieksche schrijvers. Behalve zijne geleerde werken schreef hij: „Histoire de la mère et du fils (Amsterdam, 1730 2 dln)”, — „Mémoires (van 1624 tot 1638 en gedrukt in de deelen 7 en 8 van de „Mémoires, rélatifs à l’histoire de France, 1823'’)”, — „Testament politique du cardinal de Richelieu (Amsterdam, 1664, 2 dln)”, — en „Lettres, instructions diplomatiques etc. (1553—1877, 8 dln)”. _ Louis François Armand Duplessis, hertog de Richelieu, maarschalk van Frankrijk en een achterneef van den voorgaande. Hij werd geboren den 13den Maart 1696, trad reeds op 14-jarigen leeftijd in het huwelijk met de jonkvrouw de Noailes, kwam aan het Hof van Lodewijk XIV en verwierf er in zoo hooge mate de gunst der dames, dat zijn schoonvader in 1711 een bevel tot zijne inhechtenisneming wist te verkrijgen Na 14 maanden uit de Bastille ontslagen, nam hij als adjudant van den maarschalk Villars deel aan den veldtogt van 1712.

Een tweegevecht, waarin hij in Maart 1716 den graaf Gacé doodde, bragt hem weder eenige maanden in de Bastille, en zijne deelneming aan de zamenspanning van de hertogin van Maine en van den cardinaal Alberoni tegen den regent (20 Mei 1719) voor de derde maal, en wél tot aan het einde van Augustus, waarna hij gebannen werd naar Conflans. Weldra echter werd hij naar Parijs teruggeroepen, in 1721 tot pair benoemd, in 1722 tot gouverneur van Cognac en in 1725 tot ambassadeur te Weenen, waar hij eene verbazende pracht ten toon spreidde, doch ook den 13den Mei 1727 de vredespréliminairen sloot met Karel VI. Na zijn terugkeer in 1729 werd hij lid der Académie des inscriptions et des belles lettres, nam deel aan den oorlog tegen het Duitsche Rijk en zag zich in 1738 bevorderd tot luitenant-generaal. Tn 1744 werd hij voorts kamerheer en bevorderde de minnarijen van zijn Koninklijken meester, vergezelde dezen in den oorlog en droeg in 1745 door zijn moed niet weinig bij tot de overwinning bij Fontenoy. In 1746 vroeg hij als gezant te Dresden de hand der keurvorstelijke prinses Maria Josepha voor den Dauphijn, aanvaardde in 1748 het opperbevel over het leger te Genua en verwierf door zijne dapperheid den maarschalksstaf. In 1756 veroverde hij het voor onneembaar gehoudene fort San Felipe op Minorca, zoodat de Engelschen dit eiland verloren.

Tn 1757 werd hij opperbevelhebber van het Fransche leger in Hannover, noodzaakte den hertog van Cumberland tot eene conventie, maar onthield zich wijders van alle verrigtingen, zoodat hij in 1758 uit Hannover verdreven en weldra teruggeroepen werd. Nu zeide hij het openbaar leven vaarwel, en onder Lodewijk XVI was zijn invloed aan het Hof geheel en al verdwenen, terwijl men hem bleef gedenken wegens zijne geestigheden en zijne meer dan buitensporige leefwijze; vooral was hij berucht wegens zijne galante avonturen. Op 84 jarigen leeftijd trad hij in 1780 voor de derdemaal in het huwelijk met vrouwe de Rooth, de weduwe van een Ier. In 1781 werd hij voorzitter der regtbank van eer, en overleed den 8sten Augustus 1788. Zijne „Mémoires” zijn in 1793 in 9 deelen in het licht verschenen.

Armand Duplessis, hertog de Richelieu, minister en pair van Frankrijk, kleinzoon van den maarschalk en zoon van den hertog de Fronsac. Hij werd geboren te Parijs den 25sten September 1766, begaf zich bij het uitbarsten der Omwenteling naar Rusland, onderscheidde zich in 1790 onder Soewarow in den oorlog tegen de Turken en werd bevorderd tot luitenant-generaal. In 1792 was hij te Weenen en te Berlijn werkzaam als agent der Bourbons, woonde in 1793 de belegering van Valenciennes bij en keerde vervolgens terug naar Rusland. In 1802 toefde hij korten tijd in Frankrijk, om aan de schuldeischers van zijn vader en grootvader de aanzienlijke bezittingen zijner familie over te geven. Alexander I benoemde hem in 1803 tot gouverneur van Odessa, en hij heeft den bloei dezer stad niet weinig bevorderd Na de troonsbeklimming van Lodewijk XVIII keerde hij in October 1814 naar Frankrijk terug, werd pair en kamerheer des Konings en vergezelde dezen gedurende de Honderd Dagen naar Gent. Den 26sten September 1815 werd hij minister en onderhandelde over den Tweeden Vrede van Parijs. Hij bevorderde de verwijdering van een gedeelte der buitenlandsche bezetting, de vermindering van de eischen der vreemde mogendheden, eene hoewel niet algemeene amnestie en de vaststelling van eene conscriptie wet, die de zamenstelling van het leger aanmerkelijk veranderde.

In 1818 was hij als Fransch gezant tegenwoordig bij het Congrès te Aken, wist er op nieuw eene vermindering der oorlogsschatting, eene verlenging van den termijn van betaling en het vertrek der vreemde troepen uit Frankrijk te verkrijgen, en onderteekende de acte, waarbij Frankrijk opgenomen werd in de Heilige Alliantie. Ten gevolge van de nieuwe verkiezingen voor de Kamer van Afgevaardigden in 1818 ontstond in het ministérie eene verdeeldheid, welke Richelieu deed besluiten in December zijn ontslag te nemen. Zonder eenig geldelijk vermogen verliet hij de staatsdienst, zoodat de Eerste en Tweede Kamer hem als Nationale belooning een jaargeld toekenden van 50000 francs, hetwelk echter door Richelieu werd afgestaan aan weldadige instellingen te Bordeaux. In Februarij 1820, na het vermoorden van den hertog van Berri, werd hij op nieuw in het Kabinet geroepen en poogde door eenige reactionaire wetten het Koninklijk gezag te versterken. Dit was echter voor de ultra-Koningsgezinden geenszins voldoende, zoodat deze, geholpen door de linker zijde, hem in December 1821 deden vallen. Hij overleed te Parijs den 17den Mei 1822.

< >