Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Reuvens

betekenis & definitie

Reuvens. Onder dezen naam vermelden wij:

Jan Everard Reuvens, een verdienstelijk Nederlandsch regtsgeleerde. Hij werd geboren te Haarlem in November 1763, studeerde en promoveerde in de regten te Leiden, vestigde zich in 1784 als advocaat te ’s Gravenhage, werd er in 1795 schepen en lid van ’t Hof van Holland en Zeeland en zag zich in 1796 door de Nationale Vergadering benoemd tot lid der commissie tot het ontwerpen van een crimineel wetboek. In 1799 werd hij agent van Justitie, en in 1801 voorzitter van het Nationaal, later Koninklijk geregtshof. Onder koning Lodewijk werd hij buitengewoon staatsraad en ridder, vervolgens kommandeur van de Orde der Unie. In 1807 werd hij voorzitter der commissie tot zamenstelling van een wetboek van strafregt, in 1809 vice-president van den Staatsraad, na de inlijving van Nederland in Frankrijk president van het Keizerlijk geregtshof te ’s Gravenhage en in 1812 lid van het Hof van Cassatie te Parijs. Na de herstelling onzer onafhankelijkheid benoemde Willem I hem tot voorzitter eener afdeeling in het hoog geregtshof en tot lid der commissie voor de wetboeken. In 1816 werd hij naar Brussel afgevaardigd, om een onderzoek naar de gezamenlijke wetboeken in te stellen en kwam er in Julij door een noodlottig toeval om het leven.

Casper Jacob Christiaan Reuvens, een uitstekend letterkundige en een zoon van den voorgaande. hij werd geboren te ’s Gravenhage den 22sten Januarij 1793, studeerde met ijver in de letteren aan het athenaeum te Amsterdam en aan de hoogeschool te Leiden en te Parijs, terwijl hij zich tevens toelegde op de regten, en in 1813 het licentiaat in deze faculteit verwierf. Hij vestigde zich daarna als advocaat te ’s Gravenhage, gaf zijne „Collectanea literaria” in het licht en aanvaardde in 1816 het hoogleraarsambt in de letteren aan het athenaeum te Harderwijk. Omstreeks 3 jaar later werd hij buitengewoon en in 1826 gewoon hoogleeraar in de archaeologie aan de académie te Leiden, in 1822 lid van de 3de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en overleed gedurende eene terugreis van Londen op den 26sten Julij 1833. Van zijne geschriften noemen wij nog: „Oratio de laudibus archeologiae (1818)”, — „Oratio de archeologiae cum artibus recentioribus conjunctione (1826)”, — „Epimetrum de quibusdam monumentis cum Pollionis historia conjunctis (1820)”, — „Korte beschrijving en plan der Romeinsche bouwvallen, gevonden ter waarschijnlijke plaatse van het Forum Hadriani (1829)”, — „Periculum animadversionum archaeologicarum ad cippos punicos musaei antiquarii (1822, 3 stukken)”, — „Verhandeling over drie groote steenen beelden, in den jare 1819 uit Java naar de Nederlanden overgezonden (1824)”, — „Over de nieuwste ontdekkingen omtrent den dierenriem en den waarschijnlijken sleutel der Hieroglyphen enz, (1826)”, — en „Lettres à mr Letronne sur les papyrus bilingues et grecs et sur quelques autres monuments grecségyptièns du musée d’antiquités de l’université de Leyde (1830)”.

< >