Reid. Onder dezen naam vermelden wij:
Thomas Reid, een Schotsch wijsgeer. Hij werd geboren den 26sten April 1710 te Strachan in Kincardineshire, aanvaardde in 1751 de betrekking van hoogleeraar te Aberdeen en in 1763 die te Glasgow, en overleed aldaar den 7den October 1796. Hij is de vader der wijsbegeerte van het gezond verstand (common sense), als tegenovergesteld aan het door hem alzoo genoemde ideale stelsel, namelijk aan de leer, dat wij geene voorwerpen in werkelijkheid, maar slechts zekere ideeën waarnemen. Deze laatste, afkomstig van Locke en door Berkeley ontwikkeld, leidt volgens hem, zooals het voorbeeld van Hume aantoont, tot twijfelarij (scepticismus), en deze kan alleen overwonnen worden door de overtuiging, van welke ’s menschen gezond verstand doordrongen is, dat de natuur ons eene voldoende zekerheid bezorgt omtrent ons eigen bestaan en omtrent het bestaan der zinnelijke voorwerpen buiten ons. Zij vormt met een aantal andere (theoretische en practische) grondstellingen het onvervreemdbaar eigendom van het „gezond verstand”, hetwelk door geen wetenschappelijken bewijsgrond kan worden geschokt, terwijl daaruit alle waarlijk vruchtbare wetenschappen afgeleid kunnen worden. Deze leer is ontwikkeld door de Schotsche school (Beattie, Oswald, Dugald Stewart) en door hare aanhangers in Engeland en Frankrijk (Boyer-Collard). Van de geschriften van Reid vermelden wij: „An Enquiry into the human mind on the principle of common sense (1765)”, — „Essays on the intellectual powers of man (1785)”; — „Essays on the active powers of man (1788)", — en „Essays on the powers of the human mind (1803, 3 dln)”. Zijne verzamelde geschriften werden bij herhaling uitgegeven.
Mayne Reid, een Engelsch romanschrijver. Hij werd geboren in 1818 in het noorden van Ierland en begaf zich in 1838 naar NoordAmerika, waar hij jaren lang als jager en koopman rondzwierf langs de Red River, de Missouri en in het Rotsgebergte. Nadat hij sedert 1843 togten volbragt had door schier alle Staten van Noord-Amerika, nam hij in 1846 deel aan den oorlog tegen Mexico en klom op tot den rang van kapitein. Zijn voornemen, om in 1848 met een klein korps hulp te bieden aan de opstandelingen in Hongarije, werd door den loop der gebeurtenissen verijdeld. Nu vestigde hij zich te Londen, om er zijne avontuurlijke lotgevallen te boek te stellen. Zoo ontstond eene reeks van geschriften, van welke wij noemen: „Rifle rangers (1850, 2 dln)”, — „The scalphunters (1851, 3 dln)”, — „The desert home (1852)”, — „The boy hunters (1853)”, — „The white chief (1855)”, — „The forest exiles (1855)”, — „The quadroon (1856)”, — „The young voyageurs (1857)”, — „The wartrail (1857)”, — „Oceola (1859)”, — „The hunters feast (1860) ”, — „Bruin, or the grand bear hunt (1861) ”, — „The wild huntress (1861)”, — „The maroon (1862)”. — „The giraffe hunters (1867)”, — „The fatal cord (1870)”, — en „The death shot (1873)”. Die romans onderscheiden zich door fraaije natuurtafereelen en door eene boeijende voorstelling van velerlei hagchelijke gebeurtenissen.