Regen noemt men de waterdroppels, die, door verdigting van den waterdamp ontstaan, uit den dampkring op den aardbodem nedervallen. Geschiedt dit bij eene temperatuur beneden 0° C., dan ontstaan er ijskristallen, die wij met den naam van sneeuw bestempelen. Het min of meer veelvuldig voorkomen van regen en sneeuw op eene bepaalde plaats wordt gemiddeld aangewezen door het aantal regendagen, en de hoeveelheid van dien neerslag door de hoogte, waartoe het regenwater en de gesmolten sneeuw zich in een jaar boven den grond verheffen zou, indien het niet wegliep of verdampte. Die hoogte wordt door middel van den regenmeter (zie aldaar) waargenomen.
De dampkring bevat steeds en overal waterdamp, maar zij kan daarvan slechts eene zekere hoeveelheid opnemen, wier bedrag afhankelijk is van de temperatuur. Zij is namelijk grooter naarmate de temperatuur hooger is. In eene met vocht verzadigde lucht verdampt geen water zoolang de warmte niet toeneemt, maar wanneer deze daalt, dan wordt een gedeelte van den waterdamp aanvankelijk in de gedaante van nevel en bij sterkere afkoeling in die van droppels afgescheiden. Hierin zijn alzoo de voorwaarden der watervorming gelegen Steeds zal er regen ontstaan, wanneer eene warme, met waterdamp verzadigde luchtlaag eene dergelijke koudere ontmoet, waardoor eerstgemelde wordt afgekoeld. Dit kan geschieden door het opstijgen van een warmen, met waterdamp bevrachten luchtstroom naar koelere gewesten en ook door de horizontale ontmoeting van 2 luchtstroomen van verschillende temperatuur. De eerste soort van regenvorming vloeit voort uit de tijdelijke verwarming van eene bepaalde plek, en de tweede door de winden of horizontale luchtstroomen. Wanneer warme, vochtige winden op hunnen weg belemmeringen vinden in hooge bergen, zoo ontstaan daardoor veelvuldige en hevige regens aan de betrokkene berghelling, en ook wanneer lang aaneen over een bepaald grondgebied zulke winden waaijen, veroorzaken zij ook daar gedurig een vochtigen neerslag Vooral warme zeewinden doen dat verschijnsel ontstaan. Met betrekking tot de verdeeling van den regen over de geheele aarde kan men op ieder halfrond zes regengordels onderscheiden, drie in de keerkringslanden en evenzooveel daarbuiten.
In de Stille Zee en in den Atlantischen Oceaan heeft men op den gordel der evenaarsstilte overvloedige regenbuijen, omdat door de steeds bijna loodregte zonnestralen de onderste luchtlagen sterk verwarmd worden en deze, alsmede de beide zwaar met waterdamp bevrachte passaatwinden, die elkander hier ontmoeten, er opklimmen, in hoogere luchtgewesten af koelen en dikke regenwolken vormen, waaruit de regen zich ontlast. Op dien gordel regent het gedurende het geheele jaar dagelijks langer dan 9 uren. De regen neemt er gewoonlijk een aanvang na den middag en is veelal met op geregelden tijd terugkeerende onweersbuijen verbonden. De nachten zijn er gewoonlijk helderder, omdat alsdan de opstijgende luchtstroom minder sterk is. Deze stiltegordel ondergaat naarden stand der zon eene zekere verschuiving en strekt zich bijv. in den Atlantischen Oceaan in Augustus het verst naar het noorden uit (10° N. B.) en openbaart zich alsdan als regengordel vooral op de kust van Afrika, terwijl hij in Februari) het verst naar het zuiden gaat (tot 3° of 4° N. B.) en inzonderheid aan de kust van Zuid-Amerika een overvloed van water bezorgt. In de Stille Zee ondergaat de stiltegordel slechts eene geringe plaatsverandering en bevindt zich in de nabijheid van den evenaar; zij strekt zich uit over het vaste land van Amerika en Afrika tusschen 3° Z. B en 5° N. B. en geeft er dagelijks regen. Aan beide zijden van dien stiltegordel tot op 15° N. en Z. B. bevindt zich op ieder halfrond wederom een regengordel, waar men 2-maal ’s jaars een regentijd heeft, één in het voorjaar en één in den herfst. In de nabijheid der keerkringen tusschen 15° en 27°N. en Z. B. vereenigen zich die beide regenperioden tot één regentijd, die op het noordelijk halfrond invalt in de maanden Mei tot October, dus gedurende den zomer, terwijl gedurende onzen winter er het drooge jaargetijde heerscht — Als voorbeelden van groote regenhoeveelheden noemen wij die te Siërra Leone, namelijk 4800 Ned. streep, die te Maranhao in Brazilië, namelijk 7110 Ned. streep, die te Cayenne, namelijk 3413 Ned. streep en die te Paramaribo, namelijk 1876 Ned. streep.
Nog aanzienlijker zijn de regenhoeveelheden in Vóór-Indië en in het algemeen op het gebied van den zuidwestmoesson in den Indischen Oceaan. Terwijl namelijk de noordwestmoesson op de oostkust van Vóór-Indië ook veel regen doet vallen, brengt de zuidwestmoesson, welke in de zomermaanden waait en de dampen van den warmen Indischen Oceaan landwaarts stuwt, in Vóór-Indië zelf verbazend groote hoeveelheden regen. Al dadelijk stuit deze mousson in het zuiden van dit schier-eiland op de hooge West-Ghats, zoodat hij hier een aanmerkelijk gedeelte van zijn vocht moet afstaan. Van het zuiden naar het noorden voortschrijdend, bedraagt hier de regenhoeveelheid tusschen 4500 en 6500 Ned. streep, terwijl zij achter die bergketen tot 800 Ned. streep daalt. Zji rijst echter weder aan de helling van het Himalayagebergte, ten noorden van Calcoetta, en bereikt te Tsjerrapoendsji (1250 Ned. el boven de oppervlakte der zee) eene hoogte van 14200 Ned streep,— het grootste tot nu toe bekende bedrag. Ook aan de oostzijde der Golf van Bengalen heeft men aanzienlijke regenhoeveelheden, bijv. te Moelmen 4445, te Akyab 5570, te Arrakan 5080 en te Singapoer 2280 Ned. streep. Alleen in de Junijmaand 1851 klom de regenhoeveelheid te Tsjerrapoendsji tot 3738 Ned. streep.
Op de gordels buiten de keerkringen verdeelt zich de jaarlijksche regenhoeveelheid gelijkmatiger over de verschillende jaargetijden. Tevens is er de jaarlijksche regenhoeveelheid veel geringer, hoewel zij hier en daar aanmerkelijk blijft, zooals te Santiago met 1700, te Bayonne met 1247 en te Nantes met 1292 Ned. streep. Te voren meende men, dat in Europa de betrekkelijk grootste regenhoeveelheid, namelijk eene van 3010 Ned. streep, gevonden werd te Coïmbra in Portugal; doch de waarnemingen bewijzen, dat zij aldaar slechts 780 Ned. streep bedraagt. Het naast aan de keerkringsgordels ligt de subtropische regengordel of die der herfst- en winterregens. Hij strekt in Europa en Amerika zich uit tot 44°, in Azië tot 40° en op den Oceaan tot 35° N. B.. Noord-Afrika en Zuid-Europa behooren in den winter tot de gewesten van den neervallenden vochtigen zuidwestpassaat, maar in den zomer tot die van den droogen noordoostpassaat.
Hoe verder wij ons van de keerkringen verwijderen, des te meer verschil ontwaren wij in het saizoen, waarin de grootste massa regen valt, en in onderscheidene oorden heeft men zelfs twee maxima. Op den gematigden gordel regent het in alle maanden, maar gemiddeld in de eene maand meer dan in de andere, ’t geen hoofdzakelijk afhangt van de windrigting, van de verheffingen van den bodem enz Men noemt dezen vijfden gordel ook dien der regens in alle jaargetijden. Wanneer boschrijke bergen den neêrslag begunstigen, zal het aldaar meer regenen dan in de dalen. In de Alpen gaat de jaarlijksche regenhoeveelheid 2000 Ned. streep te boven, vooral op den St. Bernhard en op den Grimsel. Herfstregens heeft men vooral aan de westkust van Europa, omdat in dit saizoen westewinden, die over de verwarmde zee heenstrijken, de heerschende zijn. In Engeland regent het vooral in October, maar in Schotland en Ierland in December en Januarij, en de regenhoogte kan er klimmen tot 2800 Ned. streep. In het binnenland van Europa valt de meeste regen in den zomer, gedeeltelijk wegens de vermeerdering der opstijgende warme luchtstroomen in dat jaargetijde, maar nog meer wegens de alsdan waaijende noordwestewinden. Intusschen bedraagt er de regenhoeveelheid slechts ongeveer 700 Ned. streep. Noorwegen levert een treffend voorbeeld van den invloed der bergen op de regenhoeveelheid. Aan de westzijde, waar de vochtige zeewinden op de rotswanden stuiten, bedraagt zij meer dan 2000 Ned. streep, en te Christiania, aan de andere zijde der bergen, slechts 538 Ned. streep. De oostkust van Azië onderscheidt zich door droogte gedurende den winter, dewijl de noordwestelijke landwinden er alsdan de heerschende zijn, en door vochtigheid gedurende den zomer, omdat alsdan de zuidoostelijke zeewinden er de overhand hebben. De jaarlijksche regenhoeveelheid bedraagt in Peking 620 Ned. streep, in Japan 1000—1100 en aan den mond van de Amoer 880 Ned. streep.
Met betrekking tot den regen ontmoet men in Noord-Amerika in het noordelijk gedeelte der westkust dergelijke omstandigheden als aan de noordwestelijke kusten van Europa, — men heeft er namelijk een vochtig najaar en eene jaarlijksche regenhoeveelheid van 1500 tot 2500 Ned. streep. Op de kust van Californië daarentegen heeft men winterregens, evenals in het zuiden van Europa; de regenhoeveelheid bedraagt te San Francisco 600 Ned. streep. Ten oosten van het Rotsgebergte strekt een gebied zich uit, dat slechts schaars door regen wordt besproeid. Het oostelijk gedeelte van Noord Amerika ontvangt zijn neêrslag in de gedaante van zomerregen, door de oostelijke zeewinden aangevoerd. De regenverschijnselen op het zuidelijk halfrond zijn minder naauwkeurig bekend, doch er valt op de westelijke kusten meer regen dan op de oostelijke, zoowel wegens de heerschende zeewinden als wegens de bergketens. In het zuiden en in het midden van Chili, waar de vochtige zeewinden hun waterschat reeds bij de kust aan de bergstreek moeten afstaan, heeft men regenhoogten van 2403 tot 3350 Ned. streep, terwijl men te Buénos Ayres (aan de oostkust) eene regenhoogte heeft van slechts 1340 Ned. streep. Voorts bedraagt zij op de westkust van Nieuw-Zeeland 2840 Ned. streep, en op de oostkust 553 tot 800 Ned. streep. Wegens de grootere met water bedekte oppervlakten van het zuidelijk halfrond en de aldaar heerschende hoogere temperatuur is er ook de neêrslag veelvuldiger en overvloediger dan op het noordelijk halfrond, doch het ontbreekt er nog aan betrouwbare waarnemingen.
Op de afzonderlijke regengordels heeft men plekken, die met den naam van regenloos, regenarm of regenrijk kunnen worden bestempeld. Regenloos zijn bijv. de Sahara in Afrika en de woestijn Atacama in Zuid-Amerika, — regenarm de steppen en woestijnen van Noordoost Afrika, Arabië, Syrië, Mesopotamië, Iran tot aan de woestijn Gobi, de kusten van Peru en Noord-Chili, het binnenland van Australië en de woestijn Kalahari in Zuid-Afrika. De regenrijkste gewesten hebben wij reeds vermeld.
Het gevoelen, dat bosschen den neêrslag bevorderen, is niet onjuist; doorgaans evenwel heeft men aan het uitroeijen van bosschen en aan het in cultuur brengen van aanzienlijke landstreken te grooten invloed op de regenvorming toegekend. Deze vermeerdert voorzeker door genoemde omstandigheden, maar die vermeerdering is van geene beteekenis naast de regenhoeveelheden, die door de zeewinden naar het vasteland worden gebragt. De waarnemingen in het westen van Europa, welke zich over een tijdperk van 100 tot 200 jaren uitstrekken, wijzen niet op eene vermindering der regenhoeveelheid. Daarentegen heeft men in den laatsten tijd een cosmischen invloed op de regenhoeveelheid ontdekt in de periode der zonnevlekken, waaromtrent Meldrum op Mauritius belangrijke waarnemingen heeft gedaan. Slaat men namelijk de jaren gade van de maxima en minima der zonnevlekken, dan vindt men, dat de regenhoeveelheden in de maximumjaren grooter zijn dan in de minimumjaren. Voorts is het verschil van regenhoeveelheden in opvolgende jaren het grootst in de keerkringslanden en vermindert met toenemende breedte; het is grooter waar zeewinden dan waar landwinden heerschen en geene bergen den loop der luchtstroomen belemmeren. De zonnevlekkenperiode bedraagt ruim 11 jaar, de tusschentijd van het minimum tot het maximum 3.7 en van het maximum tot het minimum 7.4 jaar, — en voor de regenperiode heeft men uit de volbragte waarnemingen de volgende cijfers verkregen: voor de geheele periode 11 jaar, tusschentijd tusschen de droogste en vochtigste jaren 4—8 en van de vochtigste tot de droogste 5—8 jaren. Gemiddeld is de meerdere regenhoeveelheid in de natte boven die in de drooge jaren ongeveer 135 Ned. streep.
Het aantal regendagen eener plaats staat niet in regtstreeksche verhouding tol hare regenhoeveelheid. Terwijl deze laatste het aanzienlijkst is in de keerkringslanden, vindt men het grootste aantal regendagen in die oorden, waar het in alle saizoenen regent, derhalve op den gematigden gondel. Verdeelt men het aantal dagen eener maand door het gemiddeld aantal regendagen in deze maand, dan geeft het quotiënt de regenwaarschijnlijkheid in die maand voor eene bepaalde plaats.
Het regenwater is als verdigte waterdamp zeer zuiver en bevat alleen zoodanige vreemde stoffen, welke in den dampkring aanwezig zijn, namelijk zuurstof, stikstof, koolzuur, ammoniakzouten, salpeterig en salpeterzuur, alkali-, kalk- en magnesiazouten, kleine organismen en deelen van deze. Als de pijnboomen bloeijen, bevat het wel eens eene aanmerkelijke hoeveelheid geel stuifmeel, dat aanleiding heeft gegeven tot de fabel van een zwavelregen. — De grootte der regendroppels verschilt van de fijnste droppeltjes tot de groote droppels der keerkringslanden, waar zij pijn veroorzaken, als zij op de naakte huid vallen. Ontstaan de droppels nabij de oppervlakte der aarde, dan zijn zij zeer klein (mist), maar zij nemen aanmerkelijk toe in omvang, wanneer zij uit eene groote hoogte door eene dikke wolkenlaag nederdalen. Daarbij slaat er verdigte waterdamp op neer, zoodat op een stuk grond meer regen valt, dan op een hoog dak van dezelfde uitgebreidheid. Tevens kunnen de regendroppels veel kleiner worden of zich zelfs geheel in waterdamp oplossen, wanneer zij uit eene aanzienlijke hoogte door warme, drooge luchtlagen vallen. In het algemeen zijn de droppels kleiner bij eene lage temperatuur en op hooge breedten, en grooter bij eene hooge temperatuur en bij lage breedten. Op dezelfde plaats vermindert de grootte der droppels en in het algemeen de regenhoeveelheid bij de klimmende hoogte boven den bodem. In de hoogere lagen des dampkrings, die drooger worden naar mate zij hooger zjin, kan derhalve geen vochtige neerslag ontstaan.
De regenhoeveelheid in Noord-Duitschland wisselt af tusschen 504 (Mecklenburg) en 693 (Nederrijn) Ned. streep, in Midden-Duitschland tusschen 628 (Hessen) en 906 (den Harz) Ned. streep, en in Zuid Duitschland tusschen 613 (de Rijnpfalz) en 1360 (de Elzas) Ned. streep. De gemiddelde regenhoeveelheid voor geheel Duitschland bedraagt 710 Ned. streep. Het gemiddeld aantal regendagen is er 4,3 op ieder 10-tal. Voorts bedraagt de jaarlijksche regenhoeveelheid in de Oostenrijk-Hongaarsche Monarchie: te Weenen 574, te Praag 390, te Krakau 526 en te Laibach 1378 Ned. streep, — op het gebied der Alpen: te Einsiedeln 1653, te Salzburg 1098, op den Bernardino 2584, te Lugano 1618, te Tolmezzo 2437, te Zürich 790 en te Genève 970 Ned. streep, — in Italië: te Milaan 966, te Florence 931, te Rome 800 en te Palermo 581 Ned. streep, — in Frankrijk: te Toulouse 626, te Joyeuse aan de Rhône 1241, te Lyon 777, te Parijs 579, te Rouen 838 en te Nancy 889 Ned. streep, — en eindelijk in België en ons Vaderland: te Luik 750, te Leuven 721, te Brussel 714 en te Amsterdam 669 Ned. streep.