Werkwoorden vervoegen
rijgen
Tegenwoordige tijd rijgen
Ik rijg
Jij rijgt
rijg jij?
U rijgt
Hij/Zij/Het rijgt
Wij rijgen
Jullie rijgen
Zij rijgen
Verleden tijd van rijgen
Ik reeg
Jij/U reeg
Hij/Zij/Het reeg
Wij regen
Jullie regen
Zij regen
Voltooid deelwoord van rijgen
geregen
Tegenwoordig deelwoord van rijgen
rijgend
regenen
Tegenwoordige tijd rijgen
Ik regen
Jij regent
regen
U regent
Hij/Zij/Het regent
Wij regenen
Jullie regenen
Zij regenen
Verleden tijd van rijgen
Ik regende
Jij/U regende
Hij/Zij/Het regende
Wij regenden
Jullie regenden
Zij regenden
Voltooid deelwoord van rijgen
geregend
Tegenwoordig deelwoord van rijgen
regenend