Onder dezen naam vermelden wij:
Paulus Potter, een beroemd Nederlandsch schilder en een van de grootste kunstenaars zijner eeuw. Hij werd geboren te Enkhuizen uit een deftig geslacht in 1625 en ontving de eerste lessen in de schilderkunst van zijn vader. Men vermeldt, dat hij dezen reeds op zijn 14de jaar in kunstvaardigheid overtrof, terwijl de schilderijen en etsen, die hij op zijn 20ste jaar vervaardigde, getuigenis geven van correctheid van teekening en van een buitengewoon meesterschap over kleur en vorm. Nog vóór 1650 vestigde hij zich te ’s Gravenhage, trad er in het huwelijk met Adriana van Balkenende en verwierf weldra grooten roem. Daardoor wekte hij den naijver van zijne Haagsche kustbroeders, zoodat hij in 1652 naar Amsterdam vertrok, werwaarts hij trouwens dringend was uitgenoodigd door den burgemeester Tulp. Aldaar overleed hij reeds in Januarij 1654 aan de tering en werd er in de Oudezijds Kapel bijgezet. Wanneer men let op zijn korten leeftijd, dan staat men er verbaasd over, dat hij door eene onvermoeide studie der natuur zulk een hoogen trap van volkomenheid in zijn genre heeft kunnen bereiken, vooral wanneer men in aanmerking neemt, hoeveel tijd een honderddertigtal schilderijen, benevens eene menigte etsen, teekeningen en studiën van hem hebben gevorderd. In zijne eerste kunstwerken ontwaart men een streven naar natuurwaarheid, welke bij alle correctheid van teekening niet van dorheid is vrij te pleiten, doch in zijne latere stukken is de teekening niet minder correct, maar het reliéf wordt aldaar misleidend en de penseelbehandeling verkrijgt het vette en aangename, waardoor degelijkheid zich aan bevalligheid paart, terwijl het coloriet warmer en fijner wordt en zijne ongemeene bekwaamheid in het teruggeven der perspectivische werking van licht en lucht in vollen glans uitstort, al hadden ook sommige beoordeelaars gaarne wat sterker kleurencontrasten, wat stouter penseelbehandeling en wat meer leven en hartstogt in zijne stukken gezien.
Wij bezitten in ons Vaderland eenige van zijne beste schilderijen, zooals op het Mauritshuis te ’s Gravenhage het beroemde stuk: „De jonge stier (1647)”, — voorts: „Het spiegelend koetje", en een „Landschap met ossen en varkens”. Op het Trippenhuis te Amsterdam heeft men 5 stukken van zijne hand, waaronder de kolossale „Beerenjagt”, — alsmede: „Herders met hun vee", — „De Stroosnijders”, — De Herdershut”, — en „Orpheus en de dieren”. Twee stukken van Potter bevinden zich voorts in het Musèumvan der Hoop. In de Hermitage te Petersburg heeft men zijne beroemde „Pissende koe”, door den Czaar aangekocht voor 190000 francs. Almede heeft men schilderijen van Potter te Londen, Brussel, Parijs, Dresden, München, Weenen, Kopenhagen, Turijn enz. Ook zijne etswerken zijn verdienstelijk en beroemd. Drie fraaie schetsboeken van zijne hand worden bewaard te Berlijn, en zijn portret, geschilderd door van der Helst, bevindt zich in het Muséum te ’s Gravenhage.
Louis Joseph Antoine de Potter, een Belgisch journalist, geboren te Brugge in Vlaanderen den 26sten April 1786. Gedurende een lang vertoef in Italië legde hij zich toe op de kerkgeschiedenis, en toen hij in 1817 in zijn vaderland was teruggekeerd, aanvaardde hij een heftigen strijd tegen de R. Katholieke geestelijkheid en de aristocratie, o. a. in de geschriften: „L’esprit de l'église (1821, 8 dln)” en „Vie de Scipion Ricci (1825, 3 dln; 3de druk 1857)”, — vervolgens ook tegen de regéring, waarbij hij vooral bestuurd werd door zijn haat tegen den minister van Maanen. In 1828 werd hij wegens onderscheidene heftige artikels in den „Courrier des Pays-bas”, waarin hij het ministérie aanviel, tot eene gevangenisstraf van 8 maanden en eene geldboete van 1000 gulden veroordeeld. Uit den kerker rigtte hij oproerige geschriften tot het volk en zocht de liberale partij te vereenigen met de R. Katholieke, waarbij hij zijne vroegere beginselen verloochende. Naauwelijks bevond hij zich op vrije voeten, toen hij wegens revolutionaire schotschriften den 30sten April 1830 tot eene 8 jarige ballingschap verwezen werd. Na het uitbarsten der Belgische revolutie snelde hij naar Brussel, werd er aanstonds lid van het Voorloopig Bewind, belastte zich met het ontwerpen van eene constitutie en verklaarde zich den 10den November op het door hem geopend Nationaal Congrès openlijk een voorstander van den republikeinschen regéringsvorm. Toen echter zijne voorstellen geen bijval vonden, keerde hij den 13den November tot het ambteloos leven terug en woonde bij afwisseling te Parijs, te Brussel en te Brugge, alwaar hij den 22sten Julij 1859 overleed. Van zijne overige geschriften vermelden wij nog: „Histoire du Christianisme (1836, 8 dln)”, — „Résumé de l’histoire du Christianisme (1856, 2 dln)”, — „Y aura-t-il une Belgique (1838)”, — en „La révolution belge de 1828 à 1839, souvenirs personnels (1838—1839, 2 dln)”.
Frans de Potter, een Vlaamsch letterkundige, geboren te Gent den 4den Januarij 1834, sedert 1856 voor de dagbladpers werkzaam en thans redacteur van het „Fondsenblad”. Van zijne talrijke geschriften vermelden wij: „Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde, gevolgd door eenige uittrekselen uit de werken der beste Nederlandsche dichters en prozaschrijvers (1854)”,— „Walter de Gek, historische roman (1854)”, — „De arme dichter (1856)", — „Vlaamsche bibliographie of lijst der Nederduitsche boeken, van 1830 tot 1835 in België uitgegeven (1867— 1868, 2 dln)”, — „Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in België, sedert het begin dezer eeuw (1868)”, — „Vaderlandsche biographie of levensschets van beroemde Belgen (1860)”, — „Volksliederen, deels op oude wijzen, deels op melodieën van beroemde componisten (1861)”, — „Robert van Valois te Gent, Historische roman uit de XIVde eeuw (1862)”, — Jacob van Artevelde (eene bekroonde cantate, 1863)”, — „Het bisdom en de bisschoppen van Gent (1865)”, — „Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen (met Broeckaert, dl 1—20, 1864—1875)”, — „ Bijdragen tot de geschiedenis van Gent (1866)”, — „Schets eener geschiedenis van de gemeentefeesten in Vlaanderen (bekroond, 1870)”, — „Antoon van Dijck, (met Broeckaert, bekroond, 1873)”, — Geschiedkundig mengelwerk over de provincie West-Vlaanderen (1869—1875)”, — en „Geschiedenis der stad Kortrijk (1873 enz. 12 dln)”.