Potocki is de naam van een Poolsch grafegelijk geslacht, thans in Galicië en de Ukraine vestigd. Van zijne leden noemen wij:
Stanislaus Felix, graaf Potocki, geboren in 1745. Hij nam als bevelhebber der Poolsche artillerie in het belang van Rusland deel aan de volksbewegingen van 1788, stichtte, toen de vrijzinnige grondwet van 3 Mei 1791 door den Rijksdag aangenomen en door den Koning bekrachtigd was, met Rzewoeski de beruchte confoederatie van Targowice (14 Mei 1792), welke de tusschenkomst van Rusland en den val van Polen veroorzaakte, en droeg zelfs de wapens tegen zijn vaderland. Toen de Polen in 1794 onder Kosciusko opstonden, moest hij de vlugt nemen naar Rusland, waar hij in 1795 met de schoone Sophie de Witt, de dochter van een Griekschen schoenmaker te Constantinopel, in het huwelijk trad. Het hooggeregtshof der Republiek veroordeelde hem als een verrader des vaderlands ter dood, en zijne goederen werden verbeurd verklaard. Daarentegen benoemde Catharina II hem tot bevelhebber van het leger. Hij overleed op zijne goederen te Toelczyn in 1805.
Ignazy, graaf Potocki, een neef van den voorgaande. Hij werd geboren in 1751 en betoonde zich als lid der Rijksdags-Commissie voor openbaar onderwijs een vurig vriend van zijn vaderland. Als grootmaarschalk van Lithauen en lid der commissie tot het ontwerpen eener grondwet wist hij koning Stanislaus Augustus te bewegen tot het goedkeuren der constitutie van 3 Mei 1791, en vertrok het volgende jaar naar Berlijn, om ook Pruissen tot bekrachtiging dezer constitutie over te halen, doch te vergeefs. Eindelijk moest hij de wijk nemen naar Dresden, waarop de verbeurdverklaring zijner goederen volgde. In 1794 spoedde hij zich echter naar Kosciusko, werd lid van het Voorloopig Bewind en minister van Buitenlandsche Zaken, maar zag zich na het veroveren van Warschau gevangen genomen en naar Sleutelburg gebragt. Eerst in 1796 herkreeg hij zijne vrijheid en begaf zich naar Galicië, waar hij onder het opzigt der policie werd gesteld, en toen men in 1805 bij het naderen van het Fransche leger voor een nieuwen opstand in Polen vreesde, werd hij in hechtenis genomen en te Krakau in den kerker geworpen. Na het herkrijgen zijner vrijheid vertrok hij naar Warschau en was er in het nieuwe groot-hertogdom op eene weldadige wijze werkzaam. Als chef der gedeputeerden van dit groothertogdom begaf hij zich in 1809 naar Weenen, om in overleg te treden met Napoleon I, maar overleed aldaar den 20sten Augustus van dat jaar.
Stanislaus Kostka, graaf Potocki, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren in 1752, hielp de grondwet van 3 Mei 1791 tot stand brengen en begaf zich daarop naar Oostenrijk, om zich aan wetenschappelijke studiën te wijden. Na de stichting van het groothertogdom Warschau werd hij er voorzitter van de commissie van opvoeding en onderwijs, en Alexander I benoemde hem tot minister van Eeredienst en Openbaar Onderwijs. Hij overleed den 14den September 1821. Hij schreef o. a. eene lofrede op Joseph Poniatowski en een werk: „Over welsprekendheid en stijl (1815, 4 dln)”. Zijne uitmuntende Poolsche vertaling van het werk van Winckelmann: „Ueber die Kunst der Alten” is onvoltooid gebleven.
Jan, graaf Potocki, een uitstekend beoefenaar der Slawische geschiedenis. Hij werd geboren in 1761, verkreeg eene grondige kennis der Oostersche talen, doorreisde, gedeeltelijk met Klaproth, alle landen, waar Slawische stammen zich gevestigd hadden, woonde vervolgens te Petersburg, in Podolië en Volhynië, en overleed te Oladowka in 1815. Hij schreef o. a.: „Essai sur l'histoire universelle et recherches sur la Sarmatie (1789, 4 dln)”, — „Histoire primitive des peuples de la Russie (1802)”, — en „Fragments historiques et géographiques sur la Scythie, la Sarmatie et les Slaves (1796, 4 dln)”.
Alfred, graaf Potocki, een Oostenrijksch staatsman. Hij werd geboren in 1817, wijdde zich aanvankelijk aan de diplomatie, vervolgens aan het bestuur van zijne uitgestrekte bezittingen, en werd in 1861 erfelijk lid van den Rijksraad en lid van den Galicischen Landdag. Van den 30sten April 1867 tot den 15den Januarij 1870 was hij minister van Landbouw, en van den 15den| April 1870 tot den 7den Februarij 1871 eerste minister. Hij zorgde voor de opheffing van het concordaat, maar zocht te vergeefs de verschillende partijen des Rijks tot eensgezindheid te brengen. Daarna keerde hij tot het ambteloos leven terug.